Verenigingen voor armenzorg en armoedepreventie in de negentiende eeuw

 
English | Nederlands

Bronnen

De belangrijkste bronnen voor dit onderzoek waren contemporaine gedrukte bronnen. Deze waren overvloedig beschikbaar. Veel verenigingen brachten zelf een grote hoeveelheid publicaties uit zoals jaarverslagen en brochures. Ook zorgden ze graag voor vermelding in adresboeken, jaarboekjes en almanakken. In de Staatscourant werden de statuten afgedrukt van alle bij Koninklijk Besluit goedgekeurde verenigingen en een overzicht hiervan tot 1890 werd gepubliceerd in 1891 (Goossens van Eyndhove, De vereenigingen). Daaronder waren vele die zich met armenzorg en armoedepreventie bezig hielden. Van groot belang was verder de publieke belangstelling voor de armenzorg en daaraan gerelateerde verschijnselen. Het publieke debat over de sociale kwestie resulteerde vooral in het laatste decennium van de negentiende eeuw in uitgebreide documentatie over alle mogelijke zorginstellingen. Hieronder volgt een toelichting op zeven belangrijke categorieën bronnen.

a) Enkele omvangrijke contemporaine overzichten van liefdadigheidsinstellingen:

N.S. Calisch, Liefdadigheid te Amsterdam. Overzicht van al hetgeen er in Amsterdam wordt verricht, ter bevordering van de stoffelijke, zedelijke en godsdienstige belangen, voornamelijk der minvermogenden en behoeftigen (1851).

M. Henriquez Pimentel, ‘De weldadigheidsinstellingen onder de Israelieten te ’s-Gravenhage’, Haagsch Jaarboekje (1891) 52-56.

Een vijfdelige serie Armenzorg in Nederland, waarvan elk deel gewijd is aan een van de grote steden. In deze boeken worden in principe alle organisaties beschreven die op het gebied van de armenzorg actief waren. De vijf delen zijn:

Ph. Falkenburg, Armenzorg in Nederland 1: Amsterdam (Amsterdam 1893).

Ph. Falkenburg, Armenzorg in Nederland 2: Rotterdam (Amsterdam 1896)

Ph. Falkenburg, Armenzorg in Nederland 3: ‘s-Gravenhage (Amsterdam 1897).

J.H. van Zanten, Armenzorg in Nederland 4: Groningen (Amsterdam 1897).

H. Smissaert, Armenzorg in Nederland 5: Utrecht (Amsterdam 1899).

Ten slotte verscheen in 1899 het omvangrijke landelijke overzicht van zorginstellingen dat wij in deze inleiding als de Gids van Blankenberg c.s. of kortweg de Gids aanduiden: J.F.L. Blankenberg, H.J. de Dompierre de Chaufepié en H. Smissaert, Gids der Nederlandsche Weldadigheid uit officiëele en particuliere bronnen bewerkt (Amsterdam 1899). In de inleiding van het boek leggen de auteurs uit waarom zij dit lijvige boekwerk hebben samengesteld. Er was een labyrinth ontstaan van duizenden liefdadigheidsinstellingen waarin het moeilijk was de weg te vinden. Een algemeen landelijk overzichtswerk zou het eenvoudig maken om voor een arme die ondersteuning nodig had, snel de mogelijkheden op een rij te zetten. Andersom kon een rijke particulier die bijvoorbeeld voor een arme de kosten van verpleging wilde betalen, in de gids gemakkelijk opzoeken waar hij het beste terecht kon.1 Naast dit onmiddellijke praktische nut bestond er de hoop en verwachting dat de Gids zou aanzetten tot een betere coördinatie binnen de zorg, mogelijk ook tot samenwerking van verschillende instellingen en zo een grotere efficiëntie. Het boek zou immers aantonen dat vele kleine en grote instellingen naast en langs elkaar heen werkten.2 Als bron voor ons onderzoek is deze gids van groot belang geweest omdat de auteurs veel moeite hebben gedaan zo compleet mogelijk te zijn. Zij hebben dus naast grote ook kleine instellingen opgenomen, en naast instellingen die in de openbaarheid traden ook instellingen die in eigen kring in stilte opereerden.

Een groot deel van de instellingen uit de Gids van Blankenberg c.s. is te raadplegen als onderdeel van de Onderzoeksgids Sociale Zekerheid 1890-1967, bewerkt door Kappelhof en Kingma. In deze onderzoeksgids zijn bij het onderdeel ‘lokale instellingen’ al die organisaties uit de Gids opgenomen die aan extramurale armenzorg deden.

De bovengenoemde contemporaine overzichtswerken hadden als doel informatie te verspreiden over aanwezige voorzieningen en vermelden daarom meestal niet wanneer en door wie de instelling is opgericht. Dat was immers vanuit het oogpunt van de schrijvers niet relevant.

b) De Staatscourant en het overzicht van verenigingen dat Goossens van Eyndhove op basis van deze krant maakte. In de Staatscourant werden sinds 1855 de statuten gepubliceerd van alle verenigingen die bij Koninklijk Besluit (KB) erkend waren en daarmee rechtspersoonlijkheid verkregen hadden. De wet op de vereniging van 1855 maakte het voor verenigingen mogelijk erkenning bij KB te verkrijgen door hun statuten te laten goedkeuren. Voor nadere toelichting op deze bron wordt verwezen naar het project Erkende verenigingen 1855-1903. Goossens van Eyndhove stelde op basis van de Staatscouranten een repertorium samen van alle verenigingen die tussen 1855 en 1890 erkend waren. Dit repertorium was op vestigingsplaats geordend en gaf onder andere naam van de vereniging, doelstelling en datum van het KB. Het verscheen in druk in 1891.

c) Almanakken, adresboeken en jaarboeken. In dit soort uitgaven presenteren de verenigingen zichzelf, waarbij zij vaak zelfbewust vermelden wanneer en door wie de vereniging is opgericht, of en wanneer de statuten bij Koninklijk Besluit zijn goedgekeurd, wie de zittende bestuursleden zijn en wie hun koninklijke beschermheer of –vrouw is. Dit zijn bijna altijd plaatselijke uitgaven, zoals het Adresboek van Maastricht dat verscheen van 1875 tot 1958. Bij het onderzoek voor deze database is het niet gelukt alle lokale almanakken, adresboeken en jaarboeken te traceren en verwerken.

Wel systematisch verwerkt is de Pius-Almanak, waarvan sinds 1874 regelmatig edities verschenen. Dit is een landelijke almanak, waarin in principe alle katholieke organisaties te vinden zijn van parochies tot kiesverenigingen. In de Pius-Almanak werd vaak vermeld wanneer en door wie de vereniging was opgericht en wie er in het bestuur zaten.

d) Enkele algemene tijdschriften, zoals Magazijn voor het Armen-Wezen in het Koninkrijk der Nederlanden, verschenen van 1817 tot 1822. Aan het tijdschrift Bouwsteenen. Tijdschrift voor inwendige zending werd veel informatie ontleend over de protestantse liefdadigheid. Het belangrijkste tijdschrift was het in 1900 opgerichte Tijdschrift voor Armenzorg waarin nieuws en wetenswaardigheden over talloze verenigingen voor armenzorg werden gepubliceerd. De oprichters en eerste redacteuren van dit blad behoorden tot dezelfde kring als de redacteuren van de Gids van Blankenberg c.s. Voor de database werden de jaargangen 1900-1903 van dit tijdschrift doorgenomen.

e) Publicaties van de verenigingen zelf, zoals voorlichtingsbrochures, jaarverslagen, gedrukte reglementen en gedenkboeken. Ook gaven verenigingen vaak een eigen tijdschrift uit, zoals het Tijdschrift van de Vereeniging in het belang der Weezenverpleging (1870-1884). In dergelijke tijdschriften vindt men vaak verslagen van algemene ledenvergaderingen of samenvattingen van jaarverslagen.

f) Moderne literatuur variërend van korte artikelen in lokale tijdschriften tot substantiële monografieën over een bepaalde vereniging en proefschriften over armenzorg.

g) Inventarissen van archieven van de betreffende verenigingen. Deze inventarissen werden ten eerste gebruikt om in de database te kunnen vermelden wat voor soort materiaal in het archief aanwezig is: rekeningen, notulen, ledenlijsten en dergelijke. Ten tweede werd aan de inventaris of aan de inleiding daarop soms informatie ontleend over de geschiedenis van de vereniging: oprichting, doelstelling, naamswijziging enzovoort.

Noten bij bronnen

Gids, XIII-XIV, XVIII.

Zie het voorwoord van N.G. Pierson, Gids, XI-XII.


1) Gids, XIII-XIV, XVIII.
2) Zie het voorwoord van N.G. Pierson, Gids, XI-XII.