Verenigingen voor armenzorg en armoedepreventie in de negentiende eeuw

 
English | Nederlands

Hulp in Nood; Vereeniging tot ondersteuning van Hulpbehoevenden

Naam Hulp in Nood; Vereeniging tot ondersteuning van Hulpbehoevenden
Plaats Amsterdam
Provincie Noord-Holland
Begindatum 1899 (eerste vermelding)
Einddatum 1900 (laatste vermelding)
Richtgroep (uitleg)
De groep ten behoeve waarvan de vereniging actief is
Arbeiders, Weduwen, Werklozen
Werkingsgebied Lokaal
Doelstelling

'Onderstand aan hen, die door werkloosheid, ziekte of andere oorzaken niet bij machte zijn door arbeid in hun onderhoud te voorzien, alsook aan weduwen met groote gezinnen. Voor ondersteuning komen alleen in aanmerking werklieden of hunnen weduwen.' (Blankenberg)

Activiteit

het verlenen van onderstand aan degenen die door werkeloosheid, ziekte of andere oorzaken niet bin staat zijn door arbeid in hun onderhoud te voorzien, als ook aan weduwen met grote gezinnen

Vergaderplaats

'Men moet zich aanmelden [voor steun] bij het bestuur dat zitting heeft in het lokaal van den Amsterdamschen Werkmansbond, Singel 530. (Blankenberg)

Verantwoording gegevens

J.F.L. Blankenberg, H.J. de Dompierre de Chaufepié en H. Smissaert, Gids der Nederlandsche Weldadigheid (Amsterdam 1899) 388.

Een artikel over de Algemeene Vergadering van de vereniging Hulp in nood in de Nieuwe Rotterdamsche Courant van 22 mei 1900.

Opmerkingen

ad leden:

werklieden en belangloze gevers

Grensgeval.

"Tot voor korten tijd werd den leden dezer vereeniging, allen werklieden, het recht verleend door betaling van een wekelijksche contributie van 2 centen, zich de hulp der vereeniging in geval van behoefte te verzekeren, doch dit recht moest men doen vervallen.'

Daarom hebben Blankenberg c.s. kennelijk de vereniging als armenzorgvereniging opgenomen, met als rechtvaardiging dat het een vereniging betrof 'waarbij de grens tusschen weldadigheid en onderlinge hulp moeielijk door te trekken viel. Wij hebben gemeend', aldus Blankenberg, 'hier alleen die verenigingen te moeten opnemen die hetzij ook andere dan de deelgerechtigden (zij het ook bij uitzondering) tot het genot eener uitkeering toelaten, hetzij den ondersteunden (leden) geen recht op uitkeering geven, hetzij eindelijk de gelden, voor de ondersteuning bestemd, voor een belangrijk deel niet vinden uit eigen middelen, maar uit erfstellingen, legaten, schenkingen vrijwillige bijdragen enz. in één woord, uit anderer weldadigheid.' (Blankenberg 900)