Besluiten Staten-Generaal 1626-1630

 
English | Nederlands

Inleiding

Ida J.A. Nijenhuis

1. De Staten-Generaal 1626-1630

2. Verantwoording

1. De Staten-Generaal 1626-1630

Het eerste besluit van het jaar 1626 betrof de zorg voor de kustbewaking en de uitrusting van de schepen die met de Engelse vloot opnieuw in actie zouden komen tegen Spanje. Ook op deze nieuwjaarsdag was de oorlog dus nadrukkelijk aanwezig. Niet alleen te water vroeg de strijd pertinente resoluties van de Staten-Generaal. Sinds zij zich in december 1625 hadden verbonden met de kronen van Denemarken en Engeland was een offensiever optreden te velde tegen zowel de Spaanse vijand als de Duitse keizer mogelijk geworden. In de zomer van 1626 voerden Frederik Hendrik en Ernst Casimir campagne aan de oostgrens en konden de Staten-Generaal op 5 augustus in Den Haag de klokken laten luiden vanwege de verovering van Oldenzaal. Ruim een maand later, na een mislukte aanval op Hulst, bespraken de Hoogmogenden de steden Groenlo en Lingen als mogelijke nieuwe oorlogsdoelen en gaven zij enkele leden uit hun midden volmacht om zonder ruggespraak te besluiten over de te volgen strategie. Groenlo werd uiteindelijk een jaar later belegerd en veroverd. In 1628 kwam het leger door de tekortschietende financiële middelen niet in actie. Wel werden de bewegingen van de keizerlijke troepen onder de graaf van Tilly in het graafschap Oost-Friesland nauwlettend in de gaten gehouden. Deze dreiging deed de Staten-Generaal extra alert zijn in de besluitvorming over de te Emden en in Den Haag ter tafel gebrachte twistpunten tussen de afgevaardigden van de stad Emden, de Oostfriese stenden en graaf Rudolf Christian. Gezien de moeizame financiering van leger en vloot moet de boodschap die schipper Salomon Willemsz. op 16 november 1628 de vergadering mocht brengen, extra welkom zijn geweest. Door admiraal Heyn vooruitgestuurd, kwam hij de verovering van de Spaanse zilvervloot melden: het leverde hem een keten met medaille ter waarde van 250 gulden op. De heren konden die dag royaal zijn: zij veronderstelden een buit van naar schatting 12 miljoen gulden tegemoet te kunnen zien. Deze meevaller kon het jaar daarop goed worden gebruikt voor zowel het beleg van Den Bosch als ook de verovering van Wezel. Die laatste prijs zorgde ervoor dat een inval van keizerlijke troepen onder leiding van de graaf van Montecucculi op de Veluwe mislukte. Deze vijandelijke actie bracht de Staten-Generaal er overigens wel toe Den  Haag te verlaten en van 14 augustus tot 26 september dichterbij de strijdtonelen - eerst in Utrecht, daarna in Vught - te vergaderen.    

Niet alleen de strategische en financiële voorbereiding van de militaire activiteiten vroeg de voortdurende aandacht van de Hoogmogenden in de jaren 1626-1630, ook werden zij bijna dagelijks geconfronteerd met verzoeken om financiële bijstand van door oorlogsgeweld getroffen ingezetenen. Onder meer tal van in de strijd verminkte soldaten, officiersweduwen, slachtoffers van bruut optredende staatse troepen en economisch gedupeerden lieten zich in rekesten horen. Laatstgenoemden hadden vooral te lijden van het plakkaat van retorsie dat op 16 oktober 1625 was uitgevaardigd als reactie op het eerder door infanta Isabella te Brussel uitgevaardigde handelsverbod. Ook familie en vrienden van krijgsgevangenen probeerden de Staten-Generaal tot hulp te bewegen, en niet tevergeefs. Tijdelijk uitgeschakelde militairen en zeelieden waren in het algemeen voor beide strijdende partijen nadelig en daarom werd door Brussel en Den Haag vanaf 1626 serieus werk gemaakt van een algemene uitwisseling van krijgsgevangenen. Daarnaast waren er de gevangenen van de Barbarijse zeerovers die moesten worden vrijgekocht of verlost uit hun bestaan als galeislaven. De vertegenwoordigers van de Republiek in Algiers en Tunis dienden zich daartoe in te spannen, maar van een van hen, Pieter Martensz. Coy, moest in dit opzicht niet al te veel worden verwacht, zo berichtte een voormalige gevangene. De agent liet zich eenvoudig intimideren en was bovendien elke dag dronken.

Bemoeienis met de oorlogsgetroffenen was niet het enige tijdvragende arbeidsterrein van de Staten-Generaal. De uiteenlopende verbintenissen met Europese machthebbers zorgden ook voor groeiend diplomatiek verkeer van en naar Den Haag. Het ceremonieel bij de ontvangst van buitenlandse gezanten bleef vrij eenvoudig, maar de toename van hun aantal leidde op 2 januari 1626 tot aanscherping van de regels voor onthaal en beloning. Het in deze zaak genomen besluit stipuleerde bovendien dat de regeling uitsluitend met unanieme instemming van de provincies gewijzigd mocht worden. Sommige buitenlandse bezoekers stelden echter niet alleen de door de Hoogmogende Heren opgestelde regels voor het defroy, maar ook hun geduld ernstig op proef. Zelden zal een extaordinaris ambassadeur zowel de beurs als de fijngevoeligheid van de Staten-Generaal zo hebben aangesproken als die van de sjah van Perzië. Hij wist zijn verblijf meer dan een jaar te rekken.

Ondertussen deden zich de nodige complicaties voor in de betrekkingen met Frankijk en Engeland. Met het eerste land was in 1624 een subsidieverdrag gesloten, maar uitvoering en hernieuwing van dit traktaat van Compiègne leidden tot moeizame besprekingen met ordinaris ambassadeur Charles Faye, heer van Espesses. De man was uiterst lichtgeraakt en vroeg regelmatig genoegdoening voor hem aangedane beledigingen. Een affaire waarin zijn koetsier een hoofdrol speelde, eiste tot aan zijn vertrek in 1628 de aandacht van de heren Staten-Generaal op. Ook met het Engeland van Karel I verliep het diplomatieke verkeer, niettegenstaande de in 1625 gesloten verdragen, niet geheel rimpelloos. Naast het zich voortslepende geschil over het optreden van de VOC op Amboina, ontstond er kwestie over de Engelse zetel in de Raad van State. De Staten-Generaal besloten die met het vertrek van ordinaris ambassadeur Dudley Carleton als opgeheven te beschouwen en instrueerden Albert Joachimi, hun vertegenwoordiger in Londen, deze resolutie op diplomatieke wijze over te brengen. Uit de argumenten voor deze beslissing die Joachimi met nadruk niet mocht meedelen, bleek dat de Hoogmogenden hun aanspreektitel serieus wilden nemen. Zij achtten het slecht voor de reputatie van de Republiek om voortdurend een ambassadeur van een andere vorst tot inspecteur te hebben. Bovendien zou de geheimhouding van de te behandelen zaken daardoor een wassen neus worden. De Staten-Generaal wilden af van wat zij beschouwden als het enige blijk van superioriteit van een buitenlandse vorst over hun vrije staat. Engeland kon zich vanwege een ongunstige ontwikkeling in de verhouding met Frankrijk over deze kwestie geen breuk met de Republiek veroorloven. Integendeel, in de vroege zomer van 1627 werd de Staten-Generaal verzocht de verheffing van Frederik Hendrik tot ridder in de Orde van de Kouseband te aanvaarden en die toch ook vooral als eerbetoon aan henzelf te beschouwen. Tegelijkertijd moest de als buitengewoon gezant teruggekeerde Carleton de uitvoer van oorlogsschepen naar Frankrijk trachten te voorkomen. Nog vlak voor zijn definitieve afscheid deed hij een laatste, vergeefse poging de zetel in de Raad van State voor Engeland te behouden.

De financiële perikelen kleurden ondertussen ook de verhoudingen tussen de diverse gewesten. Met (het dreigement van) een bezending werd gepoogd de in gebreke blijvende provincies tot de betaling van hun quoten te brengen. Vooral de schreeuwende tekorten van de Admiraliteiten dwongen de vergadering in Den Haag tot ingrijpen. In Friesland leidde het opleggen van de verpachting van de gemene middelen in het voorjaar van 1626 zelfs tot substantiële politieke en maatschappelijke onrust. De provincie Zeeland probeerde in 1627 haar aandeel in de consenten ter discussie te stellen, maar ving bot. Holland voerde aan dat dan eerst wel eens over de financiële lasten van deze provincie gesproken mocht worden. De Hollandse afvaardiging in de Staten-Generaal werd tot in september 1629 bijgestaan door raadpensionaris Anthonie Duyck. Na zijn dood trad Jacob Cats aan als zijn opvolger, hetgeen vanaf 16 oktober van dat jaar ook zichtbaar werd in de presentielijsten: als dienaar van de heren Staten schoof hij op naar de laatste positie in de Hollandse rij.

Op dat moment was Cornelis Musch griffier.1 De Rotterdamse stadssecretaris volgde in april 1628 Johan van Goch op die tot thesaurier-generaal werd aangesteld. De Geldersman Van Goch had het hoogste ambt op de griffie nog geen vijf jaar vervuld, maar door het plotselinge overlijden van thesaurier-generaal Joris de Bye kwam deze zware post bij de Raad van State vrij. Na vergeefse pogingen van Holland de besluitvorming op te schorten teneinde iemand uit de eigen provincie aan het hoofd van 's lands financiën te kunnen plaatsen, werd Van Goch in een door de Utrechtse president van de week ondertekende resolutie op 27 april 1628 benoemd tot opvolger van De Bye. In datzelfde besluit werd Musch aangesteld tot griffier. Zijn voorganger Van Goch moest nog enige tijd de vergaderingen bijwonen en de besluiten opschrijven, terwijl hij tegelijkertijd in de Raad van State werd geïntroduceerd om in zijn nieuwe functie als thesaurier-generaal te worden ingewerkt. Vanaf 10 mei 1628 schreef Musch de besluiten van de Staten-Generaal in. Vergeleken met de behoorlijk gelijkmatige en precieze hand van Johan van Goch schreef de nieuwe griffier veel kleiner en dichter opeen. Musch gebruikte vaker dan Van Goch het afkortingsteken voor ‘ende’ maar ‘admiraliteit’ schreef hij daarentegen weer voluit, waar zijn voorganger dit afkortte. Net als Van Goch bleef ook Musch ‘de heren van Holland’ gebruiken voor zowel de gewestelijke Staten als de afgevaardigden van deze provincie ter Staten-Generaal.

Beruchter dan zijn handschrift was de reputatie van Cornelis Musch. Al tijdens zijn leven werd hij beticht van allerhande ambtsmisbruik, maar ondanks de verdachtmakingen en terechte beschuldigingen van corruptie kon hij als griffier aanblijven tot aan zijn overlijden op 15 december 1650. Toch werd er op het Binnenhof gemord dat de ambtelijke ethiek van Musch te wensen over liet. Al in het jaar van zijn aantreden waren er klachten over zijn gebrek aan integriteit in geldzaken. Drie jaar later bespraken de leden van de Staten-Generaal dat de griffier “te boecke laet teyckenen anders als de resolutie is gevallen” 2, zonder dat dit overigens tot disciplinaire maatregelen leidde. Dergelijke beschuldigingen vinden we niet terug in de resoluties van 1628 tot 1630. Wel werd Musch op 30 mei 1628 terechtgewezen geen anonieme rekesten aan te nemen. Ondertekening door de suppliant of diens gemachtigde was sinds 15 september 1623 verplicht, opdat de Staten-Generaal zouden weten met wie zij te maken hadden. 3 Kennelijk was de kersverse griffier van deze regel nog niet op de hoogte.
           
Een benoeming die zich later in het jaar 1628 tamelijk geruisloos voltrok was die van Philips Doubleth als ontvanger-generaal in plaats van zijn broer Johan. Dit ambt leek daarmee welhaast familiebezit te zijn geworden. Wel was er de nodige discussie over de instructie. De voorlopige benoeming van Philips vond plaats op 17 oktober 1628, maar de instructie voor de nieuwe ontvanger-generaal werd pas op 1 januari 1629 door de vergadering vastgesteld. Een kleine week later verklaarde Philips Doubleth deze instructie te aanvaarden en legde hij de eed af.

Naast hun verantwoordelijkheid voor de benoeming van deze hoge ambtenaren kenden de Staten-Generaal nog de nodige bemoeienis met de klerken en boden in hun dienst. Hun groeiende werkzaamheden brachten beide groepen werknemers regelmatig tot verzoeken tot verhoging van hun traktement of uitbetaling van extra schrijf- en bezorgopdrachten. De klerken drongen in april 1627 aan op een rechtvaardiger verdeling van werk en beloning en vroegen daarnaast om de verwijdering van Dirck Verburch uit de griffie. Deze voormalige klerk van Cornelis Aerssen en broer van hoofdklerk Hendrick Verburch, was nu bij niemand in dienst en had daar in hun ogen dus niets meer te zoeken. De Staten-Generaal lieten weten aan de beloning voorlopig niets te veranderen en van griffier Van Goch te hebben vernomen Dirck Verburch het uitschrijven van de resoluties van het lopende jaar te hebben toegezegd. Omdat de resoluties de griffie niet mochten verlaten, kreeg hij daar dit jaar nog toegang. De Hoogmogenden maakten van de gelegenheid gebruik om nog eens te benadrukken dat geen van de klerken registers, boeken, kohieren, brieven of andere stukken uit de griffie mee naar huis mocht nemen om die daar zelf of door anderen te laten overschrijven. Al hun werk dienden zij op de griffie te doen, al dan niet met assistentie van de andere klerken. Behalve aan de griffier zelf of desgevraagd aan de gedeputeerden van de provincies mochten de klerken aan niemand geschreven stukken worden geleverd. Alleen in spoedgevallen mochten de klerken stukken buiten de griffie uitschrijven, mits de president of de griffier op de hoogte waren gesteld. Naast deze nieuwe poging tot regulering van de geheimhouding van stukken, besloten de Staten-Generaal dat op de resolutieboeken registers moesten worden gemaakt. Voor elk boek waarvan het register naar tevredenheid van de griffier was aangelegd, zou 60 gulden worden uitbetaald.

Het aantal klerken en boden bleef hetzelfde, op een enkele extra benoeming zonder uitkering van het bijpassende traktement na – dit overkwam bijvoorbeeld bode Jacob Jansz. op 1 november 1629. En de oudste klerk ter griffie, de al genoemde Hendrick Verburch, kreeg op 19 mei 1629 commissie als agent van de Staten-Generaal, maar zolang zijn voorganger Robbert Valckenburch nog in leven was, kon hij geen recht doen gelden op diens traktement. Valckenburch had hem al in 1626 voorgesteld als vervanger en verzocht toen en opnieuw in 1628 vanwege zijn slechte gezondheid en lange staat van dienst levenslang zijn jaartraktement van 600 gld. te mogen ontvangen. Een van Valckenburchs laatste handelingen in functie betrof de inventarisatie van het meubilair van een voor de Staten-Generaal gehuurd huis voor ontvangst en verblijf van buitenlandse gezanten. Kamerbewaarder Jan van Herdersum had daarom verzocht omdat Zweedse en Poolse gezanten huisraad hadden meegenomen en deze, maar ook andere vermiste spullen in zijn ogen niet deugdelijk door hofmeester Johan de Mortaigne waren verantwoord. Uiteindelijk bleken de goederen te zijn beland in de Haagse verblijven van Frederik van Bohemen en ambassadeur Carleton en werd de hofmeester vrijgepleit. Wel werd daarna door Holland sterk aangedrongen op de beëindiging van het in hun ogen veel te dure contract met Mortaigne voor huishuur en inboedel, maar de overige gewesten wilden zich niet aan de tot in 1633 lopende verplichtingen onttrekken.

2. Verantwoording

Al sinds 1915 kunnen onderzoekers van politiek en bestuur ten tijde van de Republiek der Verenigde Nederlanden gebruik maken van de edities van de resoluties der Staten-Generaal in de Rijks Geschiedkundige Publicaties (RGP) van het Huygens Instituut voor Nederlandse Geschiedenis en zijn voorgangers. Het laatste gedrukte deel uit de reeks verscheen in 1994. 4 De uitgave wordt hier nu voortgezet in elektronische vorm en omvat in samenvatting alle besluiten uit de periode 1 januari 1626-15 mei 1630 zoals die zijn opgetekend door de griffier van de Staten-Generaal. Het bewerkte materiaal bestaat uit de ordinaris en de secrete resoluties en beslaat ongeveer 3000 bladzijden in folioformaat oftewel circa 6000 bladzijden.

Aan deze uitgave is van 1999 tot 2007 door meerdere onderzoekers, ict-specialisten en onderzoeksassistenten gewerkt met als uitgangspunt een in 1998 door het toenmalige ING-bestuur genomen besluit. Daarin werd bepaald dat de uitgave elektronisch moest zijn en dat de bewerking zich diende te beperken tot het toegankelijk maken van de tekst van de resoluties teneinde het project in middelen en tijd realistisch te houden. In tegenstelling tot hetgeen de gewoonte was bij de gedrukte uitgave is daarom geen onderzoek verricht naar de bijlagen in het archief van de Staten-Generaal en ontbreekt een systeem van verwijzingen. 5 Ten opzichte van de boekeditie kent de internetpublicatie echter substantiële voordelen: de gehele tekst is op woord en woordcombinaties doorzoekbaar en er zijn uiteenlopende indices die separaat bevraagbaar zijn, maar ook eenvoudig gecombineerd kunnen worden met de samenvattingen van de besluiten (zie hulp bij het zoeken). Overigens is het ook mogelijk deze editie te gebruiken als een digitaal boek met de zittingsdagen als bladzijden (bladeren).


2.1 De registers

De uitgave van de resoluties van 1 januari 1626 tot 15 mei 1630 is gebaseerd op de rechtsgeldige griffiersexemplaren uit het archief van de Staten-Generaal, 1576-1796,  de nummers 51 tot en met 55, aangevuld met de geheime besluiten, nummer 3906. Voor de inserties is gebruik gemaakt van de door de klerken afgeschreven netexemplaren, de nummers 3185 tot en met 3189. Indien de resoluties niet door de griffier maar door een klerk in het griffiersexemplaar werden ingeschreven is daarvan in de noten melding gemaakt. De volgende grotere bindfouten, afwijkingen en beschadigingen zijn aangetroffen:
1628: in S.G. 53 is foliovel 204 los bijgevoegd en in S.G. 3187 zijn folio 316 tot en met 325 fout ingebonden waardoor 24 juni vervolgt op foliozijde 326 en 5 augustus op foliozijde 429verso. Vanaf folio 566 heeft S.G. 3187 brand- en waterschade die de tekst soms onleesbaar maakt.  
1629: in  S.G. 54 zijn bindfouten gemaakt met de volgende foliozijden: 747 t/m 749 4n 763. Vanaf oktober 1629 schrijft de klerk de resoluties in S.G. 3188 beduidend kleiner en met een kleinere interlinie in.
1630: de buitenste folio’s van elk ingebonden katern in S.G. 55 vertonen een afwijkend handschrift.  

2.2 Regels voor de uitgave van de 'Resolutiën der Staten-Generaal 1626-1630'

1. Deze elektronische publicatie heeft als doel de mededeling van de resoluties der Staten-
Generaal.

2.  Zij dient tot vervolg van de uitgave 'Resolutiën der Staten-Generaal van 1610 tot 1670' die in 1994 was gevorderd tot en met 1625.

3. Grondslag van de uitgave vormen de minuut-registers, bijgehouden door de griffier van de Staten-Generaal.

4. De resoluties worden in het algemeen meegedeeld in de volgorde waarin zij in het register zijn ingeschreven. Indien echter in één vergadering verschillende resoluties over een zelfde onderwerp of van dezelfde aard genomen zijn, kunnen deze bij elkaar gevoegd worden.

5. Alle resoluties zijn in de uitgave opgenomen.

6. De resoluties worden in samenvatting weergegeven. De samenvatting dient, bij de grootst mogelijke beknoptheid, het wezenlijke van de resolutie te behouden. Zij vermeldt alle in de tekst van de resolutie-registers voorkomende eigennamen en data.

7. Op fouten en onduidelijkheden in de tekst der resoluties wordt in de noten de aandacht gevestigd.

8. De resoluties zijn per dag doorlopend genummerd.

9. Aan de resoluties van elke zittingsdag gaat vooraf een lijst van de provincies en de gedeputeerden die op die dag compareerden, met opgave van de voorzitter.

10. Ingekomen en uitgaande stukken worden in de uitgave in de noten of in de tekst vermeld, maar naar hun vindplaats wordt geen onderzoek gedaan.
     
11. Bestaande drukken van resoluties of van in de uitgave vermelde documenten (plakkaten, proposities, instructies e.d.) worden in de noten opgegeven. 

12. De tekst wordt toegelicht door verklarende noten, die echter uitsluitend dienen tot onmiddellijke verheldering van de resoluties, niet tot mededeling van met de resoluties samenhangende feiten.

13. De uitgave kent slechts één serie noten, waarin zowel de onder 12 genoemde worden opgenomen als die welke voortspruiten uit het bepaalde onder 7 en 11.

14. In de uitgave worden personen, plaatsen, instellingen, functies, scheepsnamen, boeken en pamfletten geïndiceerd.

 


2.3 De bewerking

De in deze uitgave ontsloten ordinaris en secrete resoluties zijn in grote lijnen bewerkt volgens de regels en aanwijzingen die werden gebruikt voor de gedrukte editie van de besluiten in de Nieuwe Reeks. 6 Hieronder wordt kort ingegaan op verschillende aspecten van de bewerking en op de onderdelen waarin de elektronische uitgave een andere  werkwijze heeft vereist.

De registers

De minuut-registers van de resoluties - de rechtsgeldige griffiersexemplaren - bevatten de volgende onderdelen: presentielijsten, resoluties per dag(deel), een index. Deze index voldoet niet aan de hedendaagse maatstaven, is niet goed bruikbaar en is dan ook niet in de uitgave verwerkt.

De bewerker heeft de net-registers systematisch met de minuut-registers vergeleken. Wanneer de griffier in de minuut-registers insertie van een document (instructie, memorie, propositie, consent e.d.) voorschrijft, maar deze alleen in het netregister is aangetroffen, heeft de onderzoeker dit document bewerkt als behorend tot de resolutie. Indien geïnsereerde documenten op hun beurt zijn voorzien van bijlagen (bijvoorbeeld rentestaten of details gerelateerd aan retroacta) zijn deze stukken in een noot vermeld.

De samenvattingen

Alle resoluties zijn samengevat. De inhoud van het secrete register (ook per dag ingedeeld) is op de chronologisch juiste plek visueel herkenbaar tussen de ordinaris resoluties gevoegd. Secrete resoluties die geen verband houden met een ordinaris besluit van dezelfde dag, zijn opgevoerd als eerste nummer van de dag of het dagdeel. Secrete resoluties die wel rechtstreeks verband houden met één of meer ordinaris resoluties zijn geclusterd, de chronologie van de besluiten volgend. Als de volgorde van de besluitvorming niet kon worden vastgesteld, is het secrete besluit altijd als eerste geplaatst.

De samenvatting sluit zo nauw mogelijk aan bij de opbouw en de bewoording van de resolutie. Gebruikelijke zeventiende-eeuwse termen zijn gehandhaafd als geen eenduidig hedendaags equivalent beschikbaar was. Citaten zijn  zoveel mogelijk vermeden.

De annotatie

In de noten is melding gemaakt van:

  1. beschadiging van de tekst ten gevolge van bijvoorbeeld vlekken, wormgaten, scheuren et cetera.  
  2. toevoegingen, doorhalingen, inserties van de griffier en zijn klerken
  3. verschillen tussen het griffiersexemplaar en het netexemplaar van de resoluties. Kleine afwijkingen, verschrijvingen die geen begripsproblemen met zich meebrengen en dergelijke, zijn stilzwijgend opgelost. Tevens wordt het aangegeven als niet de griffier, maar een klerk de resolutie in het griffiersexemplaar heeft ingeschreven. De registers worden aangeduid met de letters S.G. en hun nummer in het archief van de Staten-Generaal.
  4. de vindplaatsen van geheel of voor een groot deel gedrukte resoluties in bronnenuitgaven of in bijlagen van monografieën; idem van in de besluiten genoemde gedrukte documenten (plakkaten, proposities, instructies).
  5. de volledige titelbeschrijvingen van in de besluiten vermelde boeken en pamfletten.

  Personen en functies

a. onderzoek

In het onderzoek voor deze uitgave is gestreefd naar identificatie van de volgende personen:

  1. de leden van de Staten-Generaal, Generaliteitscolleges en provinciale instellingen
  2. de hoge ambtenaren van de Staten-Generaal, Generaliteitscolleges en provinciale instellingen
  3. het diplomatiek personeel van de Republiek der Verenigde Nederlanden en van buitenlandse mogendheden
  4. de buitenlandse vorsten en magistraten
  5. de officiers te land en te water in dienst van de Republiek der Verenigde Nederlanden

b. indicering

  1. de markering van personen en functies heeft zich beperkt tot één keer per samengevat besluit.
  2. stadhouder Frederik Hendrik is uitsluitend geïndiceerd in geval van comparitie, bij brieven van en aan hem, bij persoonlijk functioneren (eigen aanstellingen en traktementen) en in geval van persoonlijke c.q. familiezaken (huwelijk, doop, ziekte, overlijden, bezittingen, testamenten e.d.)
  3. groepen personen uit een land of landstreek (Spanjaarden, Fransen, Duinkerkers etc.) zijn niet geïndiceerd.

c. schrijfwijze

Persoonsnamen zijn weergegeven overeenkomstig de spelling in de (minuut)resolutie, inclusief de gemelde voorvoegsels als die bij de familienaam hoorden. Verschrijvingen,  af- en verkortingen zijn stilzwijgend opgelost. Ook als Nederlandse personen onder een geografisch bepaalde naam zijn aangetroffen (bijvoorbeeld: 'de heer van Noortwijck', 'de graaf van Culenborch' ) is de door de griffier gebruikte spelling overgenomen. In de elektronische index van  personen in de webpublicatie is de gangbare, gestandaardiseerde vorm van persoonsnamen van vorsten, leden van de adel, gedeputeerden ter Staten-Generaal, leden van de Generaliteitscolleges, hoge ambtenaren van de Generaliteit en diplomatiek personeel van zowel de vreemde mogendheden als de Republiek zelf vastgelegd.       

Plaatsen

a. onderzoek

In het onderzoek voor deze uitgave is gestreefd naar identificatie van alle plaatsen. Plaatsen waarvan identificatie onmogelijk bleek, zijn in de samenvattingen tussen aanhalingstekens gezet en niet in de elektronische index van de webpublicatie.

b. indicering

De markering van plaatsen heeft zich beperkt tot één keer per samengevat besluit.

Alle plaatsen zijn geïndiceerd met uitzondering van:

  1. plaatsen die inhoudelijk geen betekenis hebben maar talloze keren voorkomen, bijvoorbeeld als plaats van verzending vanwege de vestiging van een instelling of een diplomatieke post.
  2. geografische benamingen die voorkomen in combinatie met een functie ('de ambassadeur van Frankrijk') of instelling ('de Admiraliteit te Amsterdam') die nader worden geïdentificeerd.
  3. plaatsen die inhoudelijk geen betekenis hebben, maar voorkomen in combinatie met personen die nader worden geïdentificeerd ('Pieter Schooneveld, koopman te Amsterdam').

c. schrijfwijze

Plaatsnamen zijn genormaliseerd met behulp van  Vuga's Alfabetische Plaatsnamengids van Nederland ('s-Gravenhage 1991; achtste herziene druk) en  Voorzetten 50: Buitenlandse aardrijkskundige namen in het Nederlands ('s-Gravenhage 1996).
Historische plaatsnamen zijn waar mogelijk in de elektronische index van plaatsnamen in de webpublicatie eveneens opgenomen onder hun hedendaagse equivalenten (Constantinopel + Istanbul).

Instellingen
Bovenlokale instellingen binnen de Republiek der Verenigde Nederlanden zijn gemarkeerd en geïdentificeerd. Zij zijn onder hun gestandaardiseerde benaming opgenomen in de elektronische index van instellingen in de webpublicatie.

De Raad van State (RvS) is uitsluitend geïndiceerd in geval van comparitie of als de Raad onderwerp van de besluitvorming was (instructie, nieuwe leden).

Datering

In de bron vermelde data zijn altijd overgenomen, maar onder weglating van het kalenderjaar indien dat hetzelfde is als van het lopende resolutiejaar.

Indien twee data in de tekst voorkomen, verwijzend naar de oude en de nieuwe jaarstijl, zijn beide data  zonder toevoeging van de stijlen overgenomen ('Windsor 1/11 en Kingston 12/22 dec. 1625'); heeft de griffier echter '12 dec. 1625 o.s.' geschreven, dan is dit zo overgenomen. Andere jaartellingen zijn stilzwijgend omgezet in de christelijke jaartelling volgens de nieuwe stijl van de Gregoriaanse kalender.   

Spelling

In de uitgave zijn doorgaans de spellingvoorschriften gevolgd die door de Nederlandse Taalunie in 1995 zijn gepubliceerd in de Woordenlijst Nederlandse Taal (het 'Groene Boekje'). 

Afkortingen

In de tekst van samenvattingen en noten is gebruik gemaakt van de volgende afkortingen:

aug.

augustus

c.s.

cum suis; cum sociis

d.

denarii; penningen

d.d.

de dato

dec.

december

dr.

doctor

feb.

februari

gld.

gulden(s)

HHM

Hare/Hunne Hoog Mogenden

Kar.gld.

Karolusgulden(s)

jan.

januari

mr.

meester

nov.

november

n.s.

nieuwe stijl

okt.

oktober

o.s.

oude stijl

p.

penning(en)

RvS

Raad van State

sch.

schelling(en)

sept.

september

S.G.

Staten-Generaal

st.

stuiver(s)

VOC

Verenigde Oostindische Compagnie

WIC

Westindische Compagnie

Z.Exc.

Zijne Excellentie

Z.M.

Zijne Majesteit


Noten

1 Deze passage over de griffierswisseling is ontleend aan een notitie uit 2006 van Maarten Hell.

2 N. Japikse, 'Cornelis Musch en de corruptie van zijn tijd', De Gids 71 (1907) 501.

3 J. Roelevink, ' “t Welck doende etcetera”. Lobby bij de Staten-Generaal in de vroege ze­ventiende eeuw', Jaarboek 1990 Geschiedkundige Vereniging Die Haghe ('s-Gravenhage 1990) 163.

4 Resolutiën der Staten-Generaal. Nieuwe Reeks 1610-1670 VII, 1 juli 1624-31 december 1625. J. Roelevink ed. Rijks Geschiedkundige Publicatiën, Grote Serie nrs. 223.

5 Het besluit was gebaseerd op interne pilotstudies, nota's en voorstellen van J. Roelevink, van 1978 tot 1994 verantwoordelijk voor de uitgave van de Resolutiën der Staten-Generaal 1610-1670. Zie voor een recent overzicht van de geschiedenis van de uitgave van de resoluties Ida Nijenhuis, 'Besluiten ontsloten: Resolutiën Staten-Generaal digitaal (1626-1630)', De Zeventiende Eeuw 22 (2006) 272-282.

6 Resolutiën der Staten Generaal. Nieuwe reeks 1610-1670 bewerkt door A. Th van Deursen, J. Roelevink en J.G. Smit (7 dln.; 's-Gravenhage 1970-1994).