11
In aanwezigheid van
Z.Exc. en de
RvS
zijn de
brieven van
Sommelsdijck en
Langerack d.d.
Parijs 20, 22 en 26 dec. 1625 gelezen. Hierin wordt mededeling gedaan
van het grote misnoegen van
Lodewijk
XIII over het
terugroepen van
Hautain en de onder
hem varende
schepen. Z.M. verlangt een beslissing van HHM over drie verschillende
verzoeken. Ten eerste, of Hautain met zijn vloot
niet in dienst van
Z.M. kan blijven. Als dit niet gaat, dan ten tweede, of Z.M. zes
schepen uit de vloot mag kopen dan wel lenen. Ten slotte, als ook dat
zwarigheid oplevert, of HHM willen toestaan dat Z.M. acht, tien of
twaalf van de voornoemde schepen als hol zonder volk houdt.
Afgezien van het feit dat men uit kracht van de alliantie gehouden is
de gevraagde schepen aan de koning te leveren, constateren HHM
enerzijds dat een toezegging op elk van de drie verzoeken ten nadele
zal zijn van die van de religie in
Frankrijk en in
het
bijzonder van
La Rochelle, anderzijds dat een
weigering van enig verzoek zou kunnen leiden tot afsnijding van de
vriendschap van, en zelfs mogelijk tot de verbreking van het verbond
met Frankrijk. Ook zouden de subsidies en de betaling van de dienst
van
de genoemde schepen dan ingehouden kunnen worden, met problematische
gevolgen voor de toestand van het land.
Na rijp beraad en met advies van Z.Exc. en de RvS wordt besloten de
heren ambassadeurs terug te schrijven dat zij met alle denkbare
middelen, redenen en motieven de drie verzoeken van Z.M. moeten
excuseren. Vervolgens moeten zij voorkomen dat dit leidt tot
verbreking
van de alliantie of beƫindiging van zowel het secours als het geld
dat
inmiddels is genegotieerd voor de uitrusting van de schepen en
waarvan
men nu betaling verwacht. Eventueel kan de keuze van zes schepen,
met
uitzondering van het schip van Hautain (die dus moet terugkeren),
worden toegestaan. Z.M. mag die dan als hol zonder volk en geschut
kopen in overeenstemming met de prijs waarop zij zijn getaxeerd bij
het
uitvaren mits de overige schepen dadelijk hierheen komen en de
betaling
van het nog resterende bedrag van het secours van vorig jaar wordt
geregeld.
Eveneens zou dan, volgend hetgeen HHM 4 jan. 1626
geschreven
hebben,
D'Espesses gelast moeten worden de
betaling
af te werken van de dienst van twintig schepen en van de raming van
de
zes hollen die daaruit gekozen kunnen worden en ook van de schepen
die
in de dienst mogelijk verloren zijn gegaan.
Uiteindelijk mogen Sommelsdijck en
Langerack de koning ook het geschut
op de zes hollen laten behouden als hij dat wil en weigeren een
uiterste belediging zou zijn. Wel moeten zij er alles aan doen de
zaak
van La Rochelle te schikken.
Beide heren zal een kopie worden gestuurd van de door de
respectievelijke Admiraliteiten aan HHM gezonden taxatie van de
schepen.
Naar aanleiding van een door D'Espesses overhandigde memorie waarin hij
verzoekt om de beschikking over zes schepen conform het
bovenvermelde,
worden
Essen en
Noortwijck
gecommitteerd. Zij zullen de ambassadeur aanzeggen dat wat HHM op dit
punt hebben besloten aan hun ambassadeurs in Frankrijk is geschreven
en
dat zij erop vertrouwen dat het besluit Z.M. tevreden zal stellen.
1
Deze resolutie is
gedeeltelijk door een klerk ingeschreven in S.G. 3906.