10/04/1626

 
English | Nederlands

10 - 04 - 1626

Presentielijst:

Gelderland:
Holland:
Zeeland:
Utrecht:
Friesland:
Overijssel:
Groningen:

Resoluties:

1 Halewijn en Vosbergen hebben in navolging van het op 8 april genomen besluit Hasselt, die met de ambassadeur uit Perzië is gekomen, gehoord. Zij rapporteren dat Hasselt alsnog verzoekt de ambassadeur te bevragen in welke kwaliteit hij Hasselt kent en dat hij daarvan graag een akte heeft. Hij is niet in het bezit van brieven of schriftelijke last van de sjah, maar deze heeft hem mondeling opgedragen twee punten aan HHM voor te leggen. Het eerste punt betreft Aleppo: de sjah is van plan de stad in te nemen en verzoekt HHM hun consulaat en comptoiren weg te halen om schade en letsel te voorkomen. Het tweede punt betreft Suratte: aangezien de zoon van de groot-mogol van plan is met zijn vader de kwartieren van Suratte in te lijven, zouden HHM er ook verstandig aan doen hun consulaat en comptoiren in die stad over te brengen naar Perzië. Zij zullen daar in alles tegemoetgekomen worden.
HHM hebben de besluitvorming uitgesteld.
1De ambassadeur van de sjah van Perzië verschijnt ter vergadering, verzekert HHM, na gedane complimenten, van de affectie van zijn heer voor de Republiek die hij, inclusief andere zaken, toezegt schriftelijk vast te leggen.
HHM beantwoorden de complimenten. Maandag 13 april zullen Noortwijck, Vosbergen en Boetzeler met de ambassadeur in conferentie treden.

2 Johannes Bogermannus verzoekt betaling van 200 gld. die hij heeft moeten uitgeven aan de verhuizing van Leeuwarden naar Leiden om daar te werken aan de Bijbelvertaling.
Ordonnantie zal worden gedepêcheerd.

3 HHM besluiten conform het 8 april door de RvS opgestelde advies over het 7 april ingediende rekest van Pieter Claessen. Hij mag tegen betaling van licent tweehonderdduizend pond lonten uitvoeren onder afdoende waarborg dat die uitsluitend naar Zweden gaan.

4 De RvS compareert en brengt naar voren met Z.Exc. te hebben gesproken over de fortificatie van Steenbergen. Niet de stad zou versterkt moeten worden, maar op de vaart van Steenbergen zou een fort aangelegd moeten worden. De kosten bedragen volgens de schatting van ingenieur David van Orleans ongeveer 94.000 gld.
De heren van Holland houden de zaak in beraad.

5 De RvS verzoekt HHM ook te besluiten of appèl bij de RvS vanuit de Hoge Krijgsraad mogelijk is of niet.
Deze zaak wordt in beraad gehouden.

6 Aangezien Z.Exc. van mening is dat het traktement van kapitein Van der Elst nog met een half jaar kan worden verlengd, besluiten HHM het advies van de RvS over diens rekest in te winnen.

7 Gedeputeerde Staten van Utrecht schrijven 28 maart o.s. in antwoord op de brieven van HHM van respectievelijk 13 en 30 maart dat zij om bepaalde redenen geen consent hebben gedragen voor de financiële ondersteuning van de Admiraliteiten over de jaren 1622, 1623, 1624 en 1626. Uitsluitend voor 1625 is geconsenteerd in 600.000 gld. Voor dit bedrag zal ordonnantie worden verleend, deels op nog te lenen gelden en deels zal gedaan worden wat enigszins mogelijk is. Ook zullen zij de betaling verordenen van de twintig aan de eerste Engelse vloot toegevoegde schepen.
De heren van Holland hebben ten behoeve van nader beraad een afschrift van deze brief verzocht.

8 De Admiraliteit te Amsterdam schrijft haar commies-generaal van de konvooien en licenten Dirck Abbas te sturen teneinde HHM uiteen te zetten dat de grenscommandanten zich met de konvooien en licenten bemoeien. Abbas verklaart ter vergadering dat graaf Willem van Nassau in Emmerik [Emmerich] paspoorten verstrekt en zich ook anderszins met de licenten bemoeit.
Abbas moet zijn verklaring schriftelijk inleveren opdat daarna beslist kan worden.

9 Mr. Joris Carolus, stuurman en kaartenmaker te Enkhuizen, krijgt octrooi gedurende zes jaar voor zijn nieuwe zeekaart van Spitsbergen, IJsland en Straat Davis alsmede voor de afbeelding van IJsland en voor een zeekaart van Straat Davis.
Voor het aanbieden van twee kaarten wordt Carolus vereerd met 36 gld.

1 De ordinaris resolutie is gedrukt: Dunlop, Bronnen Oostindische Compagnie Perzië I, 693.