1
Gemeld wordt dat de
graaf van Oost-Friesland zich bij Z.Exc. zeer heeft beklaagd over
de resolutie van gisteren. Hij is niet van zins nog langer te
blijven
en het oponthoud lijkt hem willekeurig. Het schijnt alsof hij
verdacht wordt gemaakt; nochtans heeft hij geen aanleiding gegeven
om te
denken dat hij naar de tegenpartij neigt.
Essen,
Noortwijck en
Walta zullen proberen de graaf
ervan te overtuigen dat zijn
persoonlijke aanwezigheid gewenst is. Hij zou de komst van de
stenden dienen af te wachten aangezien dan de openstaande
geschillen kunnen worden behandeld,
in het bijzonder de bezetting van zijn land.