27/07/1627

 
English | Nederlands

27 - 07 - 1627

Presentielijst:

Gelderland:
Holland:
Zeeland:
Utrecht:
Friesland:
Overijssel:
Groningen:

Resoluties:

1 De volgende personen is op een binnenlands paspoort uitvoer van paarden toegestaan: Pieter Adriaenssen, Cornelis Claessen Oostdyck en Jan van Rijen negen paarden naar Goes; Wouter Schilder één rijpaard naar Geertruidenberg; de vrouw van gouverneur Rijhoven twee koetspaarden naar Bergen op Zoom.
Jan Adriaenssen is toegestaan tegen Bosch' licent en onder cautie twee merries naar Sprang te brengen en Pauls Vinck één merrie naar Prinsenland.

2 Hoewel dr. Amama nog altijd aandringt op hervatting en afhandeling van de kwestie van de graaf van Oost-Friesland tegen Emden, nemen HHM geen andere resolutie. Hiermee wordt Amama weggezonden.

3 De resoluties van 23 en 26 juli inzake de conferentie met de vijand over de retorsie te Twente zijn hervat. Men blijft bij het eerdere standpunt en zal ter opheldering een conferentie beleggen, die medio augustus begint. Berckel wordt hiervan bericht. Tevens zal de drost van Twente worden geschreven tegen die tijd hier te komen, opdat hij in de tussentijd geen tegenstrijdige berichten ontvangt.

4 Naar aanleiding van het rekest van Jacob Janssen uit Duinkerke, die in Enkhuizen gevangenzit, besluiten HHM hem in naleving van het traktaat over de uitwisseling vrij te laten, tenzij de Admiraliteit andere informatie heeft.

5 Henricus Hondius, wonend in Amsterdam, krijgt voor zes jaar octrooi om exclusief de kaart van Holland en West-Friesland te laten drukken en uitgeven.

6 De RvS adviseert het verzoek van Coert Poppe lonten en kogels naar de koning van Denemarken te mogen uitvoeren, af te wijzen omdat er recent nog een grote partij lonten naar Denemarken is gegaan.
HHM nemen dit advies over.

7 Jan Allerts Heixan heeft in handen van de president de eed als controleur van de konvooien en licenten te Dokkum afgelegd.

8 Naar aanleiding van het verzoek van kolonel Dodo van Kniphausen blijven HHM bij hun eerdere resolutie van 16 juni.

9 De gedeputeerden te velde verzoeken in een brief d.d. 23 juli om geld.
HHM manen de provincies hun quote daar naartoe te sturen. Zeeland zal hierover eveneens worden aangeschreven.
In hun brief melden de gedeputeerden verder dat Z.Exc. het conceptplakkaat tegen [het zee kiezen op] buitenlandse commissies goed vindt.
HHM besluiten het te laten drukken.
1

10 Tido van Inn- und Kniphausen, raadsheer in het Hof van Oost-Friesland, Dothias Wiarda, kanselier en raad van de graaf van Oost-Friesland, en dr. Wilhelm Witfelt, secretaris van Emden, is toegestaan om met hun dienaren en bagage naar Brussel te reizen en daarvandaan terug te keren.

11 Het nieuwe artilleriestuk, op verzoek van Buchner toegewezen aan de koning van Denemarken, mag vrij worden uitgevoerd.

12 In een rekest geven schout, burgemeesters, schepenen en raad van Grave te kennen op 24 april de apostille van HHM d.d. 13 april te hebben aangezegd aan Geurt Janssen Leydecker. Deze mocht zich binnen veertien dagen van de insinuatie zuiveren, maar heeft dit niet gedaan. De supplianten verzoeken HHM hem bij verstek te veroordelen en recht te spreken conform de ingediende stukken.
HHM verlenen Leydecker geen dupliek meer. Zij gelasten de partij alle stukken af te geven om hierover naar behoren recht te kunnen spreken.

13 Eck, Schagen en Aelberts rapporteren conform de resolutie van 19 juli het proces van Steventgen van Daetzeler tegen overste luitenant Rantwijck te hebben bestudeerd. Zij hebben het naast het advies van de rechtsgeleerden gelegd, wier voorzichtige formuleringen zij willen volgen.
HHM gaan akkoord en stellen het volgende vonnis vast.
2 Het voor de RvS tussen impetrante Steventgen van Daetzeler, weduwe van overste luitenant Henrick Piper Van Minden genaamd Paep, en gedaagde luitenant-kolonel Hans Willem van Rantwijck gehouden proces en de verder daarbij gevoegde stukken in aanmerking genomen, verklaren HHM het vonnis van de Raad d.d. 21 nov. 1626 nietig. Zij veroordelen de gedaagde aan de impetrante 127 1/2 rijksdaalder te restitueren, naast datgene wat hij volgens notariële verklaring bij Cornelis Strick d.d. Nijmegen 24 jan. 1622 aan Christoffel van Daetzeler heeft betaald. Daarnaast moet de gedaagde nog 4 goudgulden of de waarde hiervan betalen, met de rente vanaf de voor de Krijgsraad gevoerde procedure. Tevens dient hij onder ede te verklaren het in de processtukken nader gespecificeerde geld niet te hebben aangenomen om dit voor zichzelf of zijn compagnie te gebruiken, maar alleen om het geld samen met het zilverwerk hier te lande in te leveren. HHM ontzeggen de impetrante haar verdere eis en compenseren de kosten, uitgezonderd hetgeen de impetrante te kort komt en de gedaagde aangaande de 127 1/2 rijksdaalder en 4 goudgulden.

14 Een brief van Languerack d.d. 4 juli behoeft geen resolutie.

1 Het plakkaat is opgenomen in: Groot placaet-boek II, kol. 311-314.
2 Het vonnis is door een klerk ingeschreven in S.G. 52.