14 1
Carleton verschijnt ter vergadering (zonder voor deze gelegenheid
te zijn opgehaald wegens een gebrek aan koetsen). Hij meldt deze
extraordinaris audiëntie te hebben verzocht omdat de
Staten
van Holland
op het punt van opbreken staan. Hij zal de
resolutie
van
HHM over
Amboina
[Ambon] opsturen in de
verwachting dat
er
goed recht zal worden gedaan. Hij kan echter niet spreken van een
snelle afhandeling, aangezien hij hier zes weken is geweest zonder
dat
er iets is gebeurd. Ten aanzien van
Jan
Pieterssen
Coenen herhaalt Carleton de op 17 sept. 1624 en later
voorgelegde argumenten tegen diens
vertrek
naar
Oost-Indië. Verder geeft hij
zijn
commentaar op het geschrift van de
VOC
.
Het stuk bevat kwaadaardige, valse en belachelijke punten en
probeert de onvrede van de
koning
af te wentelen op de Staten-Generaal. Hij verzoekt alsnog Coenen
terug te roepen en degenen te straffen die hem met raad en daad hebben
gesteund bij zijn vertrek.
HHM vragen Carleton zijn voorstellen kort op papier te zetten. Deze wil dit wel doen in een memorie, maar slechts omwille van HHM: hij wil niet met de VOC in discussie treden.
1
Deze resolutie is gedrukt:
Colenbrander, Coen. Bescheiden Indië , IV,
707.