20/01/1628

 
English | Nederlands

20 - 01 - 1628

Presentielijst:

Gelderland:
Holland:
Zeeland:
Utrecht:
Friesland:
Overijssel:
Groningen:

Resoluties:

1 De bestuurders van Haarlem vragen HHM in een brief d.d. 18 jan. in Engeland moeite te doen de goederen van Rogier van der Hulst en Mattheus van Rythoven terug te krijgen.
Pieter Bisschop, Jacob Claessen Heijman en Adriaen van Hecque, kooplieden uit Middelburg, verzoeken hetzelfde.
HHM geven de brief en het rekest mee aan de gezanten naar Engeland zodat zij daar teruggave van de goederen kunnen bevorderen.

2 Jacob Jacobs de Jonge, kamerbewaarder van de Generaliteitsmuntkamer, krijgt op zijn verzoek een jaartraktement voorgeschoten van ontvanger-generaal Doublet totdat de ordonnantie is opgemaakt.

3 De Directie van de Levantse Handel schrijft d.d. 12 jan. in reactie op de op 24 dec. 1627 ontvangen brief van Simon Grasson, consul te Toulon en in de Provence. Grasson behoort tevreden te zijn met een kroon op ieder schip dat daar arriveert. Zijn verdere aanspraken acht de Directie ongegrond.
HHM sluiten zich hierbij aan.

4 Kapitein Aelbout, commandant van het fort Sint Andries, vraagt een maandelijks traktement of anderszins vanwege zijn lange, trouwe dienst en door hem gemaakte kosten voor de bevelvoering en het laten inwinnen van inlichtingen.
HHM vragen hierover advies aan de RvS.

5 Conform de resolutie van 18 jan. heeft Sommelsdijck zijn bericht over de kwestie rond de liquidatie met de VOC laten inleveren.
HHM zullen het bericht morgen puntsgewijs onderzoeken.

6 Mr. David van der Heul verzoekt langer hier te mogen blijven zodat hij zijn goederen kan verkopen.
HHM wijzen dit af.

7 De Admiraliteit in Zeeland beantwoordt de brief van HHM d.d. 4 januari. Op haar aansporing zijn Jacob Benros en David Walravens overeengekomen dat laatstgenoemde het geschut en toebehoren van de koning van Marokko zal overbrengen. Het Admiraliteitscollege heeft de overeenkomst meegestuurd.
Benros vraagt antwoord op de brief die zijn koning 2 aug. 1627 aan HHM heeft gestuurd. Daarnaast wil hij een akte om geschut, kogels, affuiten, voorwagens, tonnen en kisten met goederen van zijn koning vrij naar Zeeland te brengen en daar te verschepen.
Alvorens hierover te besluiten vragen HHM hem de goederen te specificeren.

81 Elias Trip schrijft d.d. Amsterdam 17 jan. stukken ijzeren geschut voor de koning van Marokko te hebben verkocht aan Josephe Pallache. Deze heeft hem voorgesteld de vracht over te brengen als hij goedkeuring krijgt van HHM.
HHM wijzen dit af. Zij zullen Pallache en Jacob Benros uitgebreider horen over de kwestie, opdat zij elkaar niet tegenwerken.

9 HHM lezen een remonstrantie van Lubbert van Renssen, commissaris en ontvanger van de contributies van het Land van Gulik. Hij acht het niet nuttig Simonius Ritz2 en Dirck van Leeck opnieuw naar Emmerik [Emmerich] te brengen. De Kleefse raden hebben hem immers al van kwade prijs verklaard en verlenen paspoorten aan inwoners van het Land van Gulik [Jülich]. Als Renssen toch naar Emmerik moet teruggaan, moeten HHM hem een verklaring geven dat Ritz en Van Leeck voor de achterstallige contributiën executabel zijn. HHM dienen commandant Didem te schrijven zich niet met de genoemde of andere gevangenen te bemoeien. Didem zou Renssen met soldaten bijstand moeten verlenen bij de bewaking van de gevangenen en het uitvoeren van de executie.
HHM vragen de RvS morgen hierover te adviseren.

10 Didem antwoordt d.d. Emmerik [Emmerich] 16 jan. op de brief van HHM d.d. 7 januari. De Kleefse raden weigeren de gereduceerde compagnie van overste Gent en de afgedankte compagnie van Zoppenbroeck aan te houden zonder bevel van de keurvorst die de reductie en cassatie nadrukkelijk heeft bevolen. Didem vraagt om nader bevel aangezien hij de ruiters nog bijeenhoudt.
HHM verzoeken de heren die gecommitteerd zijn tot het onderzoeken van de opgestuurde rekeningen morgen hierover te rapporteren.

11 De RvS heeft geadviseerd de Franse officieren hun extraordinaris pensioenen over 1626 te betalen als al het subsidiegeld van dat jaar binnen is. Bij resolutie van 27 maart 1627 is hun echter beloofd de helft te betalen zodra de eerste termijn binnen is.
Aangezien deze termijn is binnengekomen, zal de beloofde helft worden betaald zodra de ontvanger het geld beschikbaar heeft.

12 Carleton heeft audiëntie gevraagd en is de vergadering binnengehaald waar hij zijn propositie3 doet.
Lange tijd heeft Carleton HHM met rust gelaten in afwachting van hun ambassadeurs en de opdrachten van zijn koning naar aanleiding van hun onderhandelingen. Door dreigementen zijn HHM gedwongen een verdrag te doen ratificeren dat op hun welbehagen is opgesteld door hun ambassadeur in Frankrijk. Deze ongewone daad is voor Carleton aanleiding geweest te onderzoeken of het genoemde traktaat van HHM niet schadelijk is voor hun eerder afgesloten en geratificeerde verdrag met zijn koning. Volgens zijn informatie kunnen de verdragen op geen enkele manier gezamenlijk voortbestaan. De alliantie tussen Z.M. en HHM is defensief en offensief tegen de Spanjaarden, terwijl het traktaat dat de ambassadeur in Frankrijk heeft getekend, inclusief zekere renversalen, tegen iedereen is. Daaronder zijn eveneens de Spanjaarden inbegrepen (in de renversalen die dienen tot verklaring van de verdragstekst) maar ook de andere naties onder de noemer helpers.
Carleton wil verder niet ingaan op andere bijzonderheden van het traktaat. Hij vertrouwt op de publieke trouw van de Republiek en de bijzondere verzekering die HHM hem op schrift hebben gegeven niet te zullen handelen in strijd met hun alliantieverplichtingen aan zijn koning. Daarnaast hebben de gedeputeerden van HHM Carleton de afgelopen dagen een verklaring gegeven het verdrag met Z.M. volgens de letter na te komen en de Spanjaarden krachtig aan te pakken, zowel ter zee als te land en op alle plaatsen waar zij zich vertonen.
Carleton kent de voorzichtigheid en standvastigheid van HHM. Toch houden zij zich in hun vergadering bezig met proposities en overleg terwijl bepaalde personen in hun havens tegelijkertijd met succes schepen uitrusten tegen zijn koning. De uitvoer van schepen en artillerie is zo groot dat de neutraliteit van de Republiek ten opzichte van de twee kronen is veranderd in partijschap in het voordeel van de één en nadeel van de ander.
Daarnaast zullen HHM als zij naar uitdrukkelijke verplichting van hun alliantie met de Engelse koning gesommeerd worden in zee te komen met een buitengewone macht tegen hun gemeenschappelijke vijanden niet genoeg schepen voor zichzelf hebben, zelfs niet voor hun gewone wacht. HHM zullen al hun bootsgezellen verliezen die op de schepen wonen zoals de Tartaren in hun tenten en huizen. Vervolgens verliezen zij hun voorsprong op andere naties wat het aantal schepen en matrozen betreft. Deze voorsprong zal overgaan op anderen, zelfs op hun vijanden. Samenwerking met degenen die hun met dit nieuwe traktaat hun vriendschap willen verkopen zal leiden tot hun ondergang en de vernietiging van hun beste vrienden.
Van hun ambassadeur in Frankrijk weten HHM dat de eerste minister van het Franse hof de oorlog tegen de Engelsen als voorwendsel wil gebruiken om de schepen te krijgen om La Rochelle in te nemen of de zeehandel te ondernemen. Bij het wegvoeren van de schepen gaat het volgens Carleton om de religie, de zeehandel en het getal van de Nederlandse schepen.
Carleton heeft in overweging gegeven waarom zij beter partij kunnen kiezen voor zijn koning. Bovendien is er het bericht over de samenwerking tussen de Fransen en Spanjaarden. Om hiertegen gewicht in de schaal te leggen, behoren HHM eerder te neigen naar de Engelse partij.
Tegen het eerste voorstel hebben HHM hun neutraliteit aangevoerd, terwijl zij het tweede niet hebben geloofd of de samenwerking onwaarschijnlijk hebben gevonden. Volgens Carleton is zulks nu klaarblijkelijk en bestaat er geen twijfel meer over de samenwerking van de Franse en Spaanse vloten. HHM hebben immers lijsten van de schepen met namen en toenamen van de Spaanse kapiteins en de havens waar zij verblijven. Zij houden echter vast aan hun neutraliteit. Conform zijn vorige remonstranties vermaant Carleton HHM opnieuw deze neutraliteit in woord en daad na te komen. Zij moeten een effectief verbod uitvaardigen tegen het verkopen of verhuren van schepen aan de Fransen in hun havens. Zo niet, dan zijn hun havens in - tegenspraak met het traktaat met zijn koning - magazijnen waar iedereen openlijk schepen uitrust tegen hun bondgenoten. Ook beloven HHM zijn koning met vereende krachten overal de Spanjaarden aan te pakken terwijl zij tegelijkertijd hun schepen en bootsgezellen toestaan in dienst te treden bij aanhangers van de Spanjaarden.
Deze zaken zullen in Engeland als grote tegenstrijdigheden gezien worden, die niet overeenkomen met de oude oprechtheid en neutraliteit van de Republiek. Zonder twijfel zijn de ambassadeurs daar anders graag gezien en zullen zij gunstig onthaald worden als representanten van provincies die zijn koning naar voorbeeld van zijn voorgangers met grote genegenheid acht als zijn beste vrienden, buren en bondgenoten.
HHM zullen deze propositie nader overwegen.
Over de controle van de steden aan de Elbe die HHM bij Carleton onder de aandacht gebracht hebben antwoordt hij serieus geschreven te hebben. Hij heeft geregeld dat in Engeland twee postpinken zullen gereedstaan die telkens met brieven overkomen. Carleton verzoekt HHM zulks ook te doen.
HHM gaan hiermee akkoord.

13 HHM zullen de Staten van Utrecht bezenden ten einde de consenten tot stand te brengen, met name de subsidies voor de oorlog te water. Hiertoe zijn Essen en Nortwyck aangesteld, die tevens verzocht zijn de benodigde instructie op te stellen.

14 Ernest de Palant, heer van Mij in het graafschap Loon onder het prinsdom Stavelo, verzoekt sauvegarde voor zijn heerlijkheid.
HHM zullen hierover advies inwinnen bij de RvS.

15 Twee brieven van de gezanten in Zweden en Polen d.d. 25 en 30 dec. 1627 behoeven geen resolutie. Wel moeten de Admiraliteiten worden bericht over de uitrusting van twaalf schepen te Danzig [Gdansk], zodat deze daarheen varende schepen kunnen waarschuwen.

1 Deze resolutie is gedrukt in: De Castries, Sources Maroc IV, 199.
2 In de marge van S.G. 53 is 'Simonius' doorgehaald en vervangen door 'Caspar'.
3 De in het Frans gestelde propositie is geïnsereerd in S.G. 3187 en in vertaling gedrukt in: Aitzema, S. & O. kwarto II, 575-577/folio I, 754-755.