13/05/1628, 20

 
English | Nederlands

20 In aanwezigheid van Z.Exc. berichten de afgevaardigden over de op 2/12 mei door ambassadeur Carlille en Carleton aan hen voorgestelde punten. 1
I Z.M. is ervan overtuigd dat HHM geen schepen en goederen van zijn onderdanen van de Merchant Adventurers in de Republiek in beslag laten nemen. Hij vraagt een uitvoerige verzekering en verklaring hierover, in het bijzonder over hun voornemen ten aanzien van genoemde kooplieden.
II HHM kunnen hun ambassadeurs bij Z.M. commissie en instructie geven om te onderhandelen en te besluiten tot een verbond met de koningen van Engeland, Denemarken en Zweden voor het behoud van de vrije toegang tot de Sont, de Oostzee en de rivieren de Elbe, de Wezer en de Eems. Intussen kunnen zij alvast gezamenlijk (voorlopig) een aantal oorlogsschepen uitrusten en andere middelen inzetten om dreigend gevaar te voorkomen voordat het verdrag is gesloten.
III HHM moeten spoedige en uitgebreide genoegdoening geven aan Z.M. aangaande de herroeping van Johan Pieterson Coen, gerechtigheid in de kwestie Amboina [Ambon] en zending van afgevaardigden naar Engeland om over verzoening van de geschillen te onderhandelen, een regeling van de handel en een goede verstandhouding.
IV De ambassadeurs herhalen de klachten over de toestemming van HHM om vijanden van Z.M. schepen, kanonnen en allerlei soorten munitie te laten aanschaffen. Zij hebben uitdrukkelijk geleide gekregen voor hun oorlogsschepen, hoewel HHM weten dat zij deze schepen en munitie gebruiken tegen Z.M. en die van de gereformeerde religie. Ter verdediging voeren HHM aan dat Z.M. dezelfde toestemming heeft aangeboden gekregen. Daarbij vergeten zij het onderscheid tussen Z.M., hun defensieve en offensieve bondgenoot, en de Franse koning. Laatstgenoemde heeft niet alleen geen verbond met HHM, maar zich ook nog met de vijand verbonden, hetgeen dodelijk is voor de Republiek.
V Opnieuw vragen de ambassadeurs een bijzondere verklaring wat zij gaan doen met betrekking tot de samenvoeging van de legers van Frankrijk en Spanje, met name bij een inval in het land van Z.M. onder vaandel of leiding van de Fransen of de Spanjaarden.
Hierop besluiten HHM het volgende:
I Met hun akte van 28 april hebben HHM dit afdoende opgehelderd. Indien de Engelse kooplieden hierop aandringen, zullen zij het nader bespreken en er een redelijk besluit over nemen.
II HHM zijn op de hoogte van het belang van de Sont, Oostzee, Elbe, Wezer en Eems, maar hun staatsbestel laat niet toe een nieuwe alliantie aan te gaan zonder voorgaande resolutie van hun provincies. Niettemin zullen hun ambassadeurs in Engeland aanhoren wat men namens Engeland, Denemarken en Zweden op dit gebied wil doen. Daarnaast hebben HHM enkele schepen naar de Eems en de Elbe gezonden om verder gevaar te voorkomen en verlengen zij hun subsidie aan Denemarken. Zij hopen dat Z.M. hetzelfde zal doen.
III Aangaande de hierin genoemde zaken refereren HHM aan de op 16 dec. 1627 gegeven verklaring inzake Coenen en Amboina. Z.M. zou tevreden zijn met goede en spoedige rechtsgang, waartoe de ambassadeurs de spoedige overkomst vroegen van degenen die in Engeland tegen de rechters van Amboina hadden getuigd om geconfronteerd te worden. Anders is het niet mogelijk de regel "quod testibus non testimoniis fit credendum" na te volgen. HHM zijn wel bereid geweest hun afgevaardigden naar Engeland te sturen, maar hebben eerst vrijlating van de drie aldaar in beslag genomen Oost-Indische schepen, waarbij veel Nederlanders belang hebben.
IV De neutraliteit bestaat niet alleen uit weigeren maar ook uit toelaten aan vrienden van de uitvoer van goederen. Dit gebeurt ook door de buurlanden en HHM kunnen niet inzien hoe men vrienden de uitvoer kan weigeren van hetgeen men zelf niet eens nodig heeft. Zij ontkennen echter daartoe uitdrukkelijk konvooi te hebben gegeven om zulks naar Frankrijk te doen.
V HHM hopen dat beide koningen het gevaar van hun voortdurende twist inzien voor hun vrienden, het gehele Christendom en hun eigen rijken. Zij zouden zich moeten laten overhalen tot vrede en de eerdere vriendschap. Indien de Spaanse koning echter met welke reden dan ook de rijken van Z.M. binnenvalt, dan zullen HHM - voor zover redelijk - stipt alle punten van het alliantieverdrag nakomen. Zij verwachten dezelfde ondersteuning van Z.M. bij een gelijksoortige inval in de Republiek.

1 Deze in het Frans gestelde punten en de besluiten daarop zijn geïnsereerd in S.G. 3187 en in vertaling gedrukt in: Aitzema, S. & O. kwarto II, 593-596/folio I, 761-762.