11
HHM lezen de remonstrantie van de gezamenlijke generaals van de
Munt
, met uitzondering van
Nispen. Hierin verzoeken zij ten eerste om het plakkaat van de Munt
uitgevaardigd in 1622 met de ampliatie in te trekken. Ten
tweede verzoeken zij HHM te schrijven aan de bewindhebbers van de
WIC
om geen goud of zilver
geschikt
om te vermunten, dat door hen reeds uit zee werd ontvangen,
elders te
verhandelen dan op provinciale Munt of de geoctrooieerde
wisselbanken
van de Verenigde Provincies en het niet te verkopen aan
particuliere
wisselaars of anderen. Ten derde vragen zij HHM te schrijven aan de
wisselbanken te
Delft,
Amsterdam
en
Middelburg om hen eraan te houden de materialen
die
zij hebben verkregen te gebruiken als voren. Ook mogen zij zonder
voorweten en nadrukkelijke toestemming van HHM geen gouden
materialen
ongemunt aan de
VOC
of anderen
verkopen of verhandelen. Voorts bevelen zij aan de bank van
Amsterdam
aan te manen terug te schrijven op de brief van HHM betreffende het
goud dat geruime tijd geleden door hen aan de VOC is verkocht.
HHM houden het eerste punt in beraad, het tweede en derde punt worden ingewilligd op voorwaarde dat de reeds door de WIC als door de wisselbanken verkregen materialen moeten worden omgezet in toegestane munten.