09/03/1629, 16

 
English | Nederlands

16 Meerman, Camerling, Bicker en Trompet, allen extraordinaris gedeputeerden van de Staten van Holland en ter vergadering aanwezig, laten weten dat de Staten van Holland met spijt uit de brief van agent Mibassen kennisnamen dat de vijand de Republiek zoveel schade berokkent op zee en dat de oorlogsschepen van HHM daartegen niet optreden. Ook het feit dat er in de laatste twee maanden geen enkel wachtschip voor de kust van Vlaanderen heeft gelegen waardoor de vijand vrij voor de rede van Calais kon verschijnen, baart de Staten van Holland zorgen.
Zij geven HHM ten eerste in overweging om luitenant-admiraal Dorp en de vice-admiraals Lieffhebber en Quast, nu op zee, te ontbieden om rekenschap te geven van hun doen en laten en om hun scheepsjournalen te kunnen onderzoeken. Ten tweede zouden de Admiraliteiten moeten worden geschreven om informatie over de kruisers en wachtschepen: wanneer ze zijn ingezet, voor hoe lang ze zijn bevoorraad en wanneer ze terugkeren.
HHM verzoeken de gedeputeerden van Holland het eerste punt van hun propositie te bespreken met Z.Exc., waarna HHM hierover zal beslissen. Op het tweede punt besluiten HHM conform het voorstel de Admiraliteiten te schrijven.