20/04/1629

 
English | Nederlands

20 - 04 - 1629

Presentielijst:

Gelderland:
Holland:
Zeeland:
Utrecht:
Friesland:
Overijssel:
Groningen:

Resoluties:

1 Ontvangen is het antwoord van de heer van Brederode d.d. Utrecht 8 april op de missives van HHM d.d. 19 maart en 3 april. Hij meldt dat de kamerdienaar van ambassadeur De Beaugy zich geruime tijd te Gorinchem heeft opgehouden. Vandaar is hij naar 's- Hertogenbosch vertrokken, waar hij dienst genomen heeft.
Beaumont wordt gevraagd de ambassadeur hiervan op de hoogte te brengen en hem zo te laten blijken dat HHM zich inspannen om de kamerdienaar weer in de gevangenis te krijgen.

2 De vergadering beraadt zich over de toestemming die gisteren verleend werd aan de hertog van Bouillon voor de uitvoer van grof zout naar diens onderdanen onder de soevereiniteit van Sedan en Raucourt.
HHM besluiten alvorens de akte te depêcheren na te gaan om welke hoeveelheid het precies gaat en tevens of de onderdanen van de hertog niet gediend kunnen worden met geraffineerd zout.

3 Resident Aissma schrijft d.d. Hamburg 28 maart. HHM nemen geen besluit.

4 HHM lezen de declaratie van Essen en Noortwyck van hun reiskosten naar en hun verblijfkosten in Utrecht in februari en maart 1628.
De griffier wordt gevraagd deze declaratie na te kijken en er advies over uit te brengen.

5 Gelezen zijn de geloofsbrief van de keurvorst van Keulen d.d. Bonn 2 april voor Steven van Althen, secretaris van de stad Münster, en de bij HHM ingediende remonstrantie van laatstgenoemde aangaande de procedures van overste Gent tegen die van Paderborn. Gent eist namelijk een aantal daar opgeslagen gotelingen op waarvan Jacob Pauw c.s. beweren eigenaar te zijn.
De vergadering vraagt advies aan de RvS.

6 HHM lezen de declaratie van Reael van de kosten tijdens zijn gevangenschap in Jutland, de overbrenging naar Praag en Wenen en de terugkeer naar de Republiek. Bijgevoegd is een schatting van zijn verloren goederen.
Beide stukken worden thesaurier-generaal Van Goch ter hand gesteld om nagekeken te worden en er verslag van te doen.

7 Guilliame Bartelotti verzoekt in een memorie om de betaling van een wisselbrief van 818 rijksdaalder die agent Brederode ten laste van ontvanger Reael getrokken heeft.
De vergadering vraagt de heren van Holland deze wisselbrief te betalen in mindering van de consenten van Holland voor het jaar 1629.

8 Ontvangen is een missive van de keurvorst van Keulen d.d. Bonn 4 april met een bijlage betreffende het hangende geschil tussen het Hof van Gelderland en de heer van Batenburch.
Beide stukken worden in afschrift de Staten van Gelderland ter hand gesteld, met het verzoek de zaak zo te regelen dat dit particuliere geschil niet uitgroeit tot een publiek conflict.

9 De vergadering geeft Eleasarus Snellius een aalmoes van 6 gld., die hem door kamerbewaarder Herdersum betaald zal worden.

10 De vergadering bestudeert de rekening van de reis-, verblijf- en andere kosten van het extraordinaris gezantschap van Sommelsdyck en Vosbergen naar Frankrijk.
De rekening wordt aangenomen en de overtredingen van het reglement worden geëxcuseerd, aangezien het er om ging de eer en de reputatie van de Republiek hoog te houden in deze moeilijke tijden. HHM depêcheren ordonnantie.

11 HHM lezen de propositie van Camerarius, die hij eerder op 18 april mondeling had gedaan.
De vergadering committeert Bas en Beaumont om hierover met Camerarius te spreken, zijn nadere mededelingen te horen en er verslag van te doen.

12 Gehoord is het rapport van Nobel, Bruninxs, Aelbertsz. en thesaurier-generaal Van Goch, die de declaratie van Wijnant de Keiser onderzocht hebben. De suppliant is elf jaar lang consul in Algiers geweest en heeft in die periode ook vijf jaar dezelfde functie in Tunis uitgeoefend.
De heren van Holland nemen het rapport over.

13 Gehoord is het rapport van Huigens en de andere gedeputeerden die het concept van de nadere regels van de RvS d.d. 13 april aangaande de schepen die in het leger en daarbuiten gebruikt worden.
Het concept wordt goedgekeurd, waarop de RvS gemachtigd wordt het in werking te stellen.
De heren van Overijssel verklaren dat het voorgestelde loon voor de stuurlui en de bemanning te klein is om het de schippers op de IJssel mogelijk te maken hen aan te nemen. Het land zou daardoor grote schade ondervinden. Om dit te voorkomen zullen de Staten van Overijssel op discrete wijze het verschil bijpassen en deze kosten de Generaliteit in rekening brengen.

14 HHM lezen het concept van de door de RvS opgestelde missive aan de ontvangers van de contributie. Hierin worden zij gelast de inwoners van het vijandelijke gebied aan te schrijven dat zij een einde moeten maken aan het verbod van de vijand om zich te bevoorraden in de steden en dorpen onder controle van HHM en gewassen naar deze steden te voeren. Dat geldt ook voor de verplichting om de goederen die naar 's- Hertogenbosch, de Meierij van 's-Hertogenbosch of neutrale landen gevoerd worden alleen via Crèvecoeur over het water naar 's-Hertogenbosch te voeren. Door het verbieden van de handel of het vervoer van manschappen tussen staatse steden en Brabant of andere plaatsen heeft men immers alleen de bedoeling om de handel van 's-Hertogenbosch te bevoordelen.
HHM keuren het concept goed mits het wordt uitgebreid met een zinsnede over het oppakken door de vijand van de personen die enige goederen van geringe waarde of rijshout naar deze kant van de grens hebben gebracht, of deze naar de schepen hebben gebracht die ze vervolgens naar de staatse kant vervoerd hebben. Als deze toevoeging gebeurd is, moet de RvS de nieuwe tekst aan HHM voorleggen.

15 Kolonel Baclouch schrijft d.d. Edinburgh 6 maart. HHM nemen geen besluit.

16 HHM lezen de remonstrantie van Johannes Retzer aangaande enkele Brandenburgse zaken.
De remonstrantie gaat naar de RvS voor onderzoek en advies.

17 Noortwyck, Beaumont en Ploos worden gecommitteerd om de graaf van Schwarzenberg de resolutie d.d. 18 april, genomen op zijn voorstel aan Z.Exc., bekend te maken. Tevens moeten zij hem de inhoud van de resolutie d.d. 1 dec. 1628 laten weten, genomen op de zaak van overste Keteler, waaraan men nog steeds vasthoudt. HHM zullen beide resoluties ten uitvoer brengen, tenzij de graaf ervoor kan zorgen dat de genoemde overste tevredengesteld wordt door de keurvorst van Brandenburg.

18 Gehoord is het rapport van thesaurier-generaal Van Goch, die krachtens de resolutie d.d. 1 maart de declaratie van resident Aissma nagekeken heeft.
De bespreking wordt uitgesteld door de gedeputeerde van Friesland.

19 HHM lezen het advies van de RvS d.d. 18 april over het concept van de instructie voor Feitz voor diens reis naar Emden, die de RvS op 9 maart in handen is gesteld. Z.Exc. is van mening dat deze zaak van voldoende groot belang is om Feitz daarheen te sturen en later op zijn aangeven en informatie een goede instructie op te stellen. In het uitvoerverbod naar de keizerlijke troepen ziet hij in de eerste plaats de hand van de heren van Holland.
Desniettemin besluiten HHM Feitz aan te schrijven dat hij van Elburg naar Emden moet reizen, waar hij vervolgens informatie over de huidige toestand daar moet inwinnen. Hij moet zijn bevindingen duidelijk en volledig schrijven of persoonlijk komen meedelen. Intussen moet hij de voornemens van die van Emden om geweld te plegen tegen het keizerlijke leger tegenhouden.

20 Beaumont wordt gecommitteerd om te weten te komen waarmee de administrator van Maagdenburg in zijn ongunstige toestand het best geholpen kan worden.

21 De gedeputeerden te velde zullen de gebruikelijke commissie ontvangen.

22 Rantwyck wordt nogmaals dringend verzocht de regeringsopdracht niet af te wijzen en, overeenkomstig de resolutie van gisteren, binnenkort naar Friesland af te reizen. Daar moet hij samen met Olphert Barentsz. de Staten van Friesland overhalen tot de gevraagde consenten.

23 HHM lezen het rekest van Anthonis van Aeswyn, heer te Braeckel, die een geschil heeft met de Kleefse stadhouder en raden in Emmerik [Emmerich] aangaande het bezit van een bepaalde zandaanwas. Hij wordt door geweld gehinderd. De stadhouder en raden weigeren de zaak voor te leggen aan een onpartijdige, zoals vastgelegd is in de concordaten tussen de vorstendommen Gelderland en Kleef. Om deze reden vraagt de suppliant HHM hem in dit bezit te handhaven en de commissarissen die aangewezen zijn om met de graaf van Schwarzenberg te overleggen, te machtigen deze zaak aan hem voor te leggen opdat door zijn tussenkomst teweeggebracht kan worden dat de kwestie door een onpartijdige beslist kan worden.
HHM willigen dit verzoek in en machtigen Noortwyck, Beaumont en Ploos hiertoe.

24 De Bije en Aelbertsz. rapporteren dat zij overeenkomstig de resolutie d.d. 19 maart secretaris Splinter van de Admiraliteit te Rotterdam gehoord hebben over diens geschil met ontvanger Johan van IJck betreffende de beledigingen door Van IJck aan het adres van Splinter. De gedeputeerden hebben Van IJck hierover ook gehoord en hebben geprobeerd de ruzie bij te leggen. Daarin zijn ze echter niet geslaagd. Splinter verzoekt zijn zaak te laten voorbereiden door gecommitteerden van HHM en enkele gedelegeerde rechters die betrokken waren bij de zaak van de Rotterdamse Admiraliteitsraden. HHM zouden de zaak vervolgens moeten afdoen. Van IJck van zijn kant stelt dat indien Splinter iets tegen hem wil eisen, hij dat alleen kan doen voor een bevoegde rechtbank.
De vergadering draagt beide partijen op hun geschil te laten rusten en hun functie naar behoren uit te voeren zoals het vrome lieden en dienaren van het land betaamt.