23 - 04 - 1629
Presentielijst:
Gelderland: |
|
Holland: |
|
Zeeland: |
|
Utrecht: |
|
Friesland: |
|
Overijssel: |
|
Groningen: |
|
Resoluties:
1
Phillips van Dorp, luitenant-admiraal van Zeeland, verzoekt hem de
stukken ter hand te stellen die de
Staten van
Zeeland
in zijn nadeel aan Z.Exc. gestuurd hebben en
die
zich nu bij HHM bevinden. Hij wil deze gebruiken om zich tegenover
HHM
en de hele wereld van elke blaam te zuiveren. Tevens vraagt de
luitenant-admiraal zijn ordinaris traktement als admiraal te
blijven
uitbetalen totdat hij zijn verdediging gevoerd heeft. Intussen
neemt hij er genoegen mee om op veldtocht te gaan, zoals Z.Exc. hem
bevolen
heeft.
Wat het eerste verzoek betreft, besluit de vergadering de suppliant afschriften te bezorgen van de gevraagde stukken. In antwoord op het tweede verzoek geven HHM hem toestemming op bevel van Z.Exc. naar het leger te gaan. In de toekomst zullen ze met zijn goede diensten rekening houden.
2
HHM merken dat ondanks het plakkaat d.d. 26 feb. 1622 veel priesters, monniken en andere zogenaamde katholieke geestelijken, in het bijzonder van de gevaarlijke sekte van de jezuïeten, vanuit vijandelijke en andere gebieden het land binnenkomen en er verblijven. Zij verontrusten de bevolking en prenten de mensen in dat de oorlog tegen de
koning van Spanje onrechtmatig is. Zij bewegen de mensen er ook toe zich van
hun
verplichtingen en gehoorzaamheid aan het land af te keren.
De vergadering schrijft de provincies en andere betrokkenen dat zij moeten waken over de stipte naleving van het plakkaat. Dit plakkaat zal overigens bestudeerd worden om na te gaan welke aanvullingen of correcties eventueel gemaakt kunnen worden.
3
Kolonel
Famars verzoekt in plaats van 300 pond per maand een traktement
van 400 gld. te krijgen.
Een beslissing wordt uitgesteld door de heren van
Holland.
4
Het doet HHM verdriet te vernemen dat stadhouder graaf
Ernst Casimir van Nassau gezegd zou hebben dat de
prins van
Oranje
de gereformeerde religie en de regering van de Republiek wil
veranderen, tegen zijn commissie in. Z.Exc. zou de arminianen, die
het
land willen uitleveren aan de
koning van
Spanje,
laten voortbestaan en hen zelfs bevoordelen.
De vergadering besluit de gedeputeerden die Z.Exc. moeten gelukwensen op de komende veldtocht, op te dragen hem te verzekeren dat HHM tevreden over hem zijn en over wat hij doet voor het land, zijn regering en zijn inwoners. HHM hopen dat de graaf zich deze woorden niet heeft laten ontvallen, maar toch dragen zij dezelfde gedeputeerden op om hem hierop aan te spreken en te zeggen dat HHM zeer misnoegd zijn over deze woorden. Zij moeten de graaf wijzen op de problemen die dergelijke uitspraken kunnen veroorzaken en hem vermanen zich te houden aan zijn verplichtingen ten opzichte van Z.Exc. Indien de graaf zich tegenover hen voor het gebeurde excuseert, dan moet hij dat ook doen tegenover Z.Exc. Hij moet diens vertrouwen in en goede verstandhouding met hem herstellen. Indien de graaf echter toegeeft deze woorden gezegd te hebben en bij deze uitspraken blijft, dan moeten zij hem antwoorden dat HHM genoodzaakt zijn hun autoriteit aan te wenden. De Republiek kan immers niet toestaan dat Z.Exc., de aanzienlijkste persoon van de regering in de ogen van de regenten en de bevolking, zo besmeurd wordt. De gedeputeerden wordt uitdrukkelijk verzocht deze resolutie geheim te houden.1
Rantwyck,
De Bye,
Noortwyck,
Bas,
Beaumont,
Ploos,
Veltdriel en
Haersolte worden gecommitteerd om
Z.Exc. succes
te
wensen op de komende veldtocht. Zij worden tevens gelast hem op
de
hoogte te brengen van de secrete resolutie, deze morgen genomen,
aangaande de beweringen van graaf
Ernst Casimir van Nassau ten
nadele van Z.Exc.
5
Oosterwijck schrijft d.d. Venetië 6 april. HHM nemen geen besluit.
6
Kwartiermeester
De Solenne vraagt voorschrijven aan en een aanbeveling bij de
heren van
Holland om aangesteld te worden
als
kapitein van de eerstvolgende vacante compagnie.
De vergadering antwoordt dat hij zich moet wenden tot de heren
Staten
van de provincie die hij verzoekt om bevordering.
7
De vergadering verleent de
heer van Kettler voorschrijven aan de regering van
Münster
om een kort geding in de zaak betreffende de
heerlijkheid en de goederen van
Asse.
8
De RvS brengt HHM op de hoogte van het schrijven van
Olphert Barentsz. d.d. Leeuwarden 18 april, waarin hij meldt dat niet te
verwachten is dat de
Staten van
Friesland
een
positief antwoord zullen geven op het voorstel
van hem en
Clant
in verband met
de consenten.
De vergadering vraagt nogmaals aan
Rantwyck om naar
Friesland af te reizen, wat
hij
aangenomen heeft te doen. Er zal hem een geloofsbrief
verstrekt worden.
9
De gedeputeerden van de Nederlandse synoden wijzen op de povere gesteldheid van de godsdienstbeoefening bij de Nederlandse soldaten in het leger. Zij verzoeken de negen predikanten van de negen synoden respectievelijk af te vaardigen, naast andere personen die ambtshalve het leger volgen op te roepen en naar gelang de gelegenheid over de Nederlandse troepen te verdelen. Deze predikanten hoeven geen traktement van de Generaliteit te ontvangen.
De gedeputeerden te velde zullen hierover een beslissing nemen zodra het leger op een vaste plaats ligt, naar gelegenheid en eerdere regels van het land.
10
De goedgekeurde, nadere eed voor de Colleges ter Admiraliteit wordt de aanwezige gedeputeerden van deze Colleges ter hand gesteld, om deze eed af te leggen.
11
Bas en
Beaumont rapporteren dat
zij krachtens
de resolutie d.d. 20 april met
Camerarius over
zijn
voorstel en in het algemeen over de opmars van de
keizer in
Duitsland gesproken
hebben, onder meer over diens plannen aangaande de
Oostzee en de
Noordzee.
Camerarius heeft niet alleen de opdracht gekregen het
traktaat
tussen HHM en de
koning van Zweden
te verlengen, maar ook te melden dat de koning genegen is tot
herstel van de vervallen zaken in Duitsland en
dat hij tegen de keizer te velde wil trekken. De koning beschikt
hiervoor
over
een leger van twintigduizend infanteristen en achtduizend
cavaleristen, bovenop
het
leger dat zich op dit moment al in
Polen en
Pruisen bevindt. Voor de oorlog op zee wil hij
vijftig
schepen voor de verdediging van de Oostzee in de strijd gooien, op
voorwaarde dat HHM twaalf goede oorlogsschepen de Noordzee laten
beveiligen. De koning vraagt HHM daarnaast een derde of een
vierde
van de kosten van het voorgestelde leger op zich te nemen, die
door
Camerarius op 150.000 pond per maand beraamd
worden.
Over dit bedrag kan nader onderhandeld worden.
De gedeputeerden wordt verzocht deze zaak nader te bespreken met Camerarius, de genoemde punten te onderzoeken en ze te reduceren.
122
Noortwyck en andere gedeputeerden hebben krachtens de resolutie
d.d. 13 april onderzocht op welk aandeel Z.Exc. recht heeft uit de
buit
die door de
WIC
op de
koning van
Spanje en diens onderdanen veroverd is. Ze rapporteren
dat
Z.Exc. recht heeft op een tiende van de buit die ten noorden van de
kreeftskeerkring veroverd is zonder deze te
passeren
(met uitzondering van de schepen zelf, het geschut en de munitie).
Van wat ten zuiden van de kreeftskeerkring is veroverd, heeft hij
recht
op een dertigste deel, zonder vermindering vanwege
uitrustingskosten.
De gedeputeerden hebben zich hiervoor
gebaseerd op een akte d.d. 9 aug. 1586, uitgevaardigd door de
graaf van Leicester in de RvS, een
resolutie
van
HHM d.d. 1 april 1602, de daarop gevolgde verklaring d.d.
20
juli 1602 en het gebruik en het recht betreffende veroverde buit
door
de schepen van de Generaliteit, de
VOC
en
de
kaapvaarders, zoals die tot nu toe toegepast
waren.
Van der Dussen brengt verslag uit van wat de woordvoerders van Z.Exc. op de
vergadering van de Heren Negentien,
waarvan
hijzelf net is teruggekeerd, hebben voorgesteld.
De vergadering besluit dat de WIC Z.Exc. respectievelijk een tiende en een dertigste van de totale buit (met uitzondering van schepen, geschut en munitie) moet geven, zonder de uitrustingskosten daarvan af te trekken. Deze regeling geldt voorlopig, totdat de Compagnie haar standpunt hierover duidelijk gemaakt heeft en eventueel anders beslist zal worden.
Brunincx, die naar de Heren Negentien zal gaan, wordt verzocht de
resolutie voor zich te houden en hen
hiervan pas op de hoogte te brengen als hij zou merken dat ze
bezwaren maken tegen de voorgestelde regeling of het betalen aan
Z.Exc. willen uitstellen.