9
HHM hebben het uit de resolutie van 24 dec. 1625 voortvloeiende geschrift van dr.
Opten Noort, burgemeester van Zutphen, over de
uitdieping van de
Rijn en de
IJssel
bestudeerd. Zijn bedoeling is binnen een jaar, te rekenen vanaf sept.
1626, te bewerken dat in de
Middelrijn vanaf
Schenkenschans
['s-Gravenwaard] tot aan
IJsseloord
en
voorts vanaf de IJssel tot
Cothen
(inclusief de zandplaat/ondiepte die net onder Cothen ligt) altijd,
ook
bij lage waterstand, een diepte van vijf voet en een stroombreedte
van
30 roeden of meer wordt gehouden. Deze diepte en breedte zal hij
gedurende twee jaar op zijn kosten onderhouden mits hij voor het werk
160.000 gld. ontvangt, de ene helft nu en gedurende zijn werk aan de
berekeningen, de andere helft na het opnemen van het werk. Voor het
onderhoud wil hij 10.000 gld. per jaar. Hij stelt een borg voor
restitutie van de eerste 80.000 gld. indien hij er niet in mocht
slagen
het genoemde werk uit te voeren. Ook zal hij het jaar daarop tegen
een
af te spreken beloning aannemen hetzelfde te bewerken op de
Nederrijn vanaf IJsseloord tot aan
Culemborg.
HHM laten de gedeputeerden hun akkoord met de condities aan
Opten Noort
overbrengen op voorwaarde dat het water dat aan de
Waal onttrokken zal worden, niet tot een te lage
waterstand
van die rivier mag leiden. Mocht dat desondanks gebeuren dan bedingt
Holland dat een zelfde remedie
op
de Waal wordt toegepast. Indien tussen Cothen en
Kampen enige ondiepten mochten ontstaan, moeten die
(als besproken door
Overijssel)
worden weggenomen. De heren van Holland en
Utrecht gaan op behagen akkoord.