2
Gelezen wordt een samenvatting van de brief van
Haga d.d. Constantinopel [Istanbul] 21 juni 1625 en ook de daarop
geapostilleerde en op 12 dec. 1625 te Amsterdam ondertekende
reactie van
Elias Trip,
Hillebrant
den
Otter,
Albert Schuijt,
Gerrit
Hudde,
Marcus de
Vogelaer en
Jan Bicker in
hun hoedanigheid van
Directeuren van de
Levantse
handel
.1
Haga stelt dat de intentie van de kooplieden om de vervallen
handel te hervatten goed is, maar nieuwe voorvallen zouden de
gevestigde consuls kunnen ontmoedigen waardoor hun gezag en krediet
bij
de Turkse ministers ondermijnd raken. Laatstgenoemden zijn sinds
het
ontstaan van de oproerige en chaotische situatie in het rijk zo
arrogant en ongehoorzaam inzake de bevelen van
de
sultan, dat alleen een wijs en mild man het evenwicht kan
bewaren
en zijn natie kan verdedigen.
In deze kwestie zal men het voorbeeld van
Engeland en
Venetië moeten navolgen en de consuls in
Aleppo en op
Cyprus uit de tanza
of
cotimo - een onrechtmatige belasting, een variabel percentage
naar
gelang de handel groot of klein is - moeten bezoldigen en alle met
het
consulaat samenhangende onkosten die buiten hun huishouding vallen
zoals presenten, salarissen van kanseliers, dragomans, Janitsaren,
zagen of boden dienen te betalen. Bij onze natie is de tanza ook in
gebruik geweest tot vergoeding van de buitengewone onkosten die
gemaakt
werden om allerlei nieuwe pretenties en afpersingen van de Turkse
ministers te weren.
Op deze manier zullen de consuls altijd gevrijwaard zijn van de
wisselvalligheden die de handel kunnen verminderen en de kooplieden
zullen, naarmate zij meer handeldrijven en de onkosten over meer
schijven lopen, minder op hun contanten en goederen belast worden.
Gezien het voornemen de handel te hervatten zal deze handelwijze
duidelijk meer voor- dan nadeel opleveren.
De Directeuren van de handel op de Levant en de Middellandse Zee vinden dat de bestaande situatie voorlopig gehandhaafd moet worden vanwege de slappe negotie. Het kapitaal zit voornamelijk in de inkoop van zijde in Aleppo en die komt nu in deze landen uit
Perzië en over
Moskovië. Zolang dat voortduurt mag
er niets veranderd worden.
Haga stelt dat er op velerlei manieren gefraudeerd wordt met de
rechten op de contanten en de goederen ten nadele van de consuls.
Het
is in de praktijk erg moeilijk de beruchte contrabande te bewijzen
en
bestraffen, ook omdat, indien dit de Emynen of tollenaars ter ore
komt,
zij de gelegenheid zullen aangrijpen voor nieuwe afpersingen en
aanspraken met alle problemen en nadelen van dien voor consuls en
kooplieden. Bij Haga berusten veel klachten over
de
fraude van degenen die tijdens de afwezigheid van
Pauw toegezien hebben op de rechten en die in
alle
oprechtheid
hun contanten en goederen hebben aangegeven.
De Directeuren verklaren dat Haga en de hoofdconsul te Aleppo in
Alexandrette
[Iskenderun] een vice-consul van goede naam en
faam moeten aanstellen en beëdigen. Deze moet letten op alle
contanten en
goederen die aldaar gelost worden en daarvan getrouw een register
bijhouden dat aan de hoofdconsul gestuurd moet worden. Om alle
fraude
te voorkomen moeten laatstgenoemde en Haga de
aan te stellen
vice-consul ook bezoldigen, want het is ondoenlijk de kooplieden of
factoors tot een eed te brengen. Als deze regeling in
Alexandrette is ingevoerd, wordt frauderen
onmogelijk
aangezien daar alles gelost en geladen moet worden.
Haga stelt dat de resolutie van HHM d.d. 6 juni 1615, die
schippers verplicht onder ede te verklaren hoeveel contanten en
goederen in hun schepen zijn geladen, niet uitvoerbaar blijkt. Deze
vaak eenvoudige lieden hebben weinig ervaring met lezen en
schrijven en
weten vaak niet precies waaruit hun lading bestaat. De eenvoudigste
remedie hiertegen is het doen afleggen van een eed zoals de
Venetianen
die in de
Levant gebruiken door de factoors die
de
contanten en de goederen
ontvangen. Een ieder die eerlijk wil handelen kan dit zonder
gewetensbreuk doen. Het staat HHM of ook de
kooplieden op de Levant evenwel vrij een ander effectief middel
tot
een egale inning van de tanza te bedenken en door te voeren.
Haga heeft
uitsluitend het algemeen belang voor ogen en wil met de kooplieden
een
lijn trekken en de misbruiken helpen tegengaan opdat de Levantse
handel
hoe langer hoe meer floreert. Verder is het zo dat sommige
kooplieden
hun contanten met Franse schepen via
Marseille
naar
Aleppo sturen en de retouren met Nederlandse schepen doen. Ook hier
dient men tot algemene leniging de zaken zo te regelen dat bij het
uitgaan met de Nederlandse schepen tanza en rechten echt betaald
worden.
De Directeuren menen dat voortaan op alle contanten en goederen - ook andere naties toebehorend - die op Nederlandse schepen naar en vanuit de Levant worden vervoerd, alle rechten (inclusief die van ambassade en consulaat) betaald moeten worden en dat daarop goed dient te worden gelet.
Haga voert aan dat de Fransen, Engelsen en Venetianen de
onderdanen van HHM en alle andere naties de rechten laten betalen
van
alle contanten en goederen die op hun schepen naar of vanuit de
Levant
worden vervoerd. Vooral
Frankrijk is erg precies
en
neemt van de Nederlandse kooplieden ook
consulaatsrechten van goederen die met Nederlandse schepen naar en
met
Franse schepen van
Smirna naar
Constantinopel
[Istanbul] worden gebracht.
De Directeuren zijn van mening dat de orateur of de consul geen rechten kunnen vragen van de contanten en goederen die voor de inwoners van deze landen zijn vervoerd met Franse of Italiaanse schepen aangezien die hun eigen consuls al moeten betalen.
In zijn brieven van 25 november 1623 heeft Haga HHM verzocht de Levantse consuls uitdrukkelijk te machtigen
tot eenzelfde behandeling van de vreemde naties die Nederlandse
schepen
gebruiken, hetgeen een voelbare verlichting van de tanza zal
opleveren. Hij twijfelt er niet aan dat ook de belangrijkste
kooplieden
dit billijk vinden hoewel daardoor misschien de bevrachting in
Italië door vreemden van Nederlandse schepen
jaarlijks iets zal
verminderen. Maar gezien haar flexibiliteit en goedkoopte zal de
negotie uit onze landen verspreid worden en door de schaarste aan
schepen bij de Italianen zullen dezen de handel toch moeten
accepteren
dan wel dezelfde rechten als de Nederlanders moeten betalen. Ter
invoering hoeft men - gelijk Haga in een bij de
voornoemde brieven
gevoegd project heeft beschreven - slechts de schippers bij
plakkaat op
te dragen in de Levant geen goederen te laden of lossen voor
vreemde
naties, tenzij gelicentieerd door de verscheidene consuls. Dezen
zouden
gemachtigd moeten worden tot vordering van alle rechten zonder
aanziens
des persoons op hetgeen geladen of gelost wordt op onder de
heerschappij van HHM vallende schepen. Dit komt overeen met hetgeen
andere naties doen en met de capitulaties. De Nederlandse consuls
brengen dit ook in de praktijk maar ondervinden grote problemen
vanwege
het gebrek aan respect en gehoorzaamheid bij de schippers en
commiezen
die vaak ten gerieve van hun bevrachters Franse of Engelse banieren
voeren. Daarmee veroorzaken zij kwestie en verwarring want de
Franse en
Engelse consuls laten alle vreemden, ook Turken, zonder
tegenspreken
consulaats- en ambassaderechten betalen alvorens geladen of gelost
mag
worden.
Aldus kan de tanza verbeterd worden en zal het hopelijk mogelijk zijn
het geld te vinden voor de onkosten en het onderhoud van de consuls
van
Aleppo en Cyprus.
Aangaande de schepen die in Italië en Frankrijk op de Levant varen en door Italianen en Fransen worden bevracht menen de Directeuren dat de Republiek er veel aan gelegen is de vaart van onze schepen te handhaven. Het is dus nodig dat de schippers niets aan de ambassadeur of consul betalen omdat zij anders hun schepen niet zouden weten te bevrachten.
Om hem onbekende overwegingen waren de kooplieden meer genegen tot de gewone consulaatsrechten van twee procent dan tot de tanza. Haga zal evenwel voor zover het hem raakt, het besluit van HHM
hierover omarmen, maar zijns inziens zal dat percentage bij
hervatting
van de handel en eerlijke betaling van de rechten voortaan
voldoende
zijn voor het op passende wijze onderhouden van de consuls te
Aleppo,
Cyprus en
Palestina.
Inzake de verhoging van de consulaatsrechten van twee procent menen ook de Directeuren dat door de ontworpen regeling de handel zal toenemen en dat het percentage voldoende zal zijn, mits goed gelet wordt op de inning en er niet gefraudeerd wordt.
Aangezien Aleppo en Cyprus nog vacant zijn, de kooplieden behoefte hebben aan bekwame consuls en Haga vrienden noch ongeschikte personen wil promoveren, zal hij
tevreden zijn (mits goedgekeurd door HHM en als, zoals hij
onderdanig
verzoekt, de voorgaande resolutie en concessie van kracht blijven)
met
de
zoon van burgemeester
Jonas
Witsen als consul
van
Aleppo, die door het gehele lichaam van
gekwalificeerde kooplieden is voorgedragen bij HHM. Mocht de
huidige
[vice-consul]
Jan van der Wielen
de kooplieden
niet
aangenaam zijn, zal Haga voor Cyprus en
Palestina degene toelaten die
zij bekwaam en dienstig achten. Die zal hij op kosten van de drie
consuls voorzien van de nodige Baraten, commando's en
commissies
van de Grote Heer en andere aanbevelingsbrieven
die
zij voor hun functie en gezag nodig zullen hebben, gelijk die van
de
consuls van de Venetianen en die van de koningen van
Groot-Brittannië
en Frankrijk.
HHM zijn op de hoogte van de aanstelling van de zoon van Witsen, die reeds vertrokken is. De directeuren vragen HHM de
consul
bij Haga aan te bevelen en hem aan te sporen
onderling goede betrekkingen te onderhouden.
Witsen
moet altijd op de gunst en steun van Haga kunnen
rekenen, ook bij de aanstelling van de vice-consuls voor Cyprus en
Palestina.
Haga wil voortaan een ambassaderecht van twee procent in plaats
van anderhalf tenzij de consuls uit de tanza bekostigd worden of
als
vanouds consulaatsrechten ontvangen.
De Directeuren achten het tijdstip voor de verhoging niet opportuun en verwijzen voor de argumentatie naar hun schrijven aan de orateur d.d. 25 nov. 1623.
Haga vraagt voorts dat de consuls hem beloven alle de hem
toekomende rechten zonder aanziens des persoons te zullen vorderen
en
af te dragen.
De Directeuren achten de consul gehouden aan het verstrekken van deugdelijke rekening en verantwoording ten opzichte van Haga.
Haga vraagt of de consuls en met name die van Aleppo, handel
zouden mogen drijven.
De Directeuren achten handeldrijven door orateur Haga en hoofdconsul Witsen in strijd met hun
eigen reputatie en die van het land.
Haga herhaalt zijn suggestie van 5 april 1625 enkele belangrijke
kooplieden te machtigen tot het controleren van de schepen die de
Straat van Gibraltar passeren en zo het varen onder vreemde
vlaggen, paspoorten en
zeebrieven tegen te gaan.
De Directeuren achten dit punt goed geregeld door het plakkaat van HHM.
HHM nemen de uitspraken van de Directeuren voorlopig over en zullen dat aan Haga schrijven. Deze moet zich daaraan houden, tenzij hij
bijzondere tegenwerpingen heeft, die hij dan aan HHM moet laten
weten.
02/02/1626, 2
1
Brief en reactie zijn door een
klerk geïnsereerd in S.G. 51 en gedrukt in
Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van de
Levantschen
handel , I,1, 517-524.