7
Ter vergadering dienen burgemeester
Bernardus Swalve, syndicus
Johan Althusius,
stadssecretaris
Wilhelm Witfelt en
president van
de
Veertigraad
Abraham Hermans op
credentie van
het
stadsbestuur van
Emden d.d. 9 april een door
dezelfden d.d. 11/21 april ondertekende propositie
in.
1
De heren zijn door hun principalen naar 's-
Gravenhage gestuurd om op 5/15 april gehoord te worden over de reacties
van de diverse partijen op hetgeen de gedeputeerden van HHM hebben
voorgesteld, verklaard en bekendgemaakt. Zij bedanken HHM dat zij
nog
eens een bezending hebben gedaan tot verlichting van de problemen
die
de stad hebben doen vervallen en ter beslechting van de geschillen.
Indien iemand met afdoende last zou compareren, willen zij
toelichting
en antwoord geven op de door de
graaf van
Oost-Friesland geuite klachten inzake Emden. Aangezien de
gedeputeerden van HHM de beste getuigen zijn van al hetgeen is
onderhandeld, verzoeken zij ook hen zo spoedig mogelijk terug te
roepen.
Het lijkt erop dat de graaf door weg te blijven de zaak wil traineren, zo de stad Emden ernstig benadeelt en haar voor het vierde jaar alleen voor het onderhoud van het garnizoen laat opdraaien. Daarom verzoekt het stadsbestuur HHM, onafhankelijk van het wel of niet verschijnen van de graaf, de besluiten van 11 maart uit te voeren. De executie van de goedgekeurde middelen, waaronder de verhoging van het derde part van de licenten, dient in werking te worden gezet. Ondanks de verklaringen daaromtrent van
Amama houdt het verzet daartegen van graaf en stenden aan. Ook
de overige middelen dienen zonder verder uitstel beraamd te worden.
In
de wetenschap dat de in verwarring verkerende stenden openlijk
hebben
verklaard niet te zullen toestemmen in de inning van de middelen
zolang
de samenvoeging van
Esens en
Wittmund
niet heeft plaatsgevonden, zouden HHM er goed aan doen de
executie te
effectueren.
Aangezien schriftelijke aanmaningen niets tot de inning van de middelen uitrichten, verzoekt Emden de door de deputatie van HHM achtergelaten verordening op de bezetting van de grenssteden in
Oost-Friesland voorlopig te doen uitvoeren. Het stadsbestuur verwacht dan
dat er een eind komt aan de overlast van de soldaten uit
Lingen, die de boeren tegen zijn pachters
beschermen.
Ook zullen dan weer voor burgers, ingezetenen en reizigers de
wegen
opengesteld kunnen worden en zij zullen direct weer afgesloten
kunnen
worden als vreemden er misbruik van willen maken.
Het stadsbestuur voelt zich door sommige punten bezwaard, maar wil zich desalniettemin naar de uitspraak voegen uit respect voor HHM en vanuit de wens de lang gewenste vrede en rust te verkrijgen. HHM dienen zich echter niet tot veranderingen te laten dwingen door de nieuwe klachten van de graaf. Omdat edelen en huismansstand artikelen en uitspraak wel hebben aanvaard, maar daarvan gemakkelijk afgebracht zouden kunnen worden, hoopt het stadsbestuur dat HHM spoedig de daad bij het woord voegen.
De afgevaardigden hebben uitdrukkelijk de opdracht gekregen te melden dat de stad in grote nood en verwarring verkeert en dat hun principalen, bij uitblijven van handelen, genoodzaakt zullen zijn zichzelf met alle mogelijke middelen te redden.
Aangezien Amama, de raad van de graaf van Oost-Friesland, morgen om
audiëntie heeft verzocht, stellen HHM de besluitvorming uit.
21/04/1626, 7
1
Geïnsereerd
in
S.G. 3185.