20
Met
Z.Exc. en de
RvS
is, na gedaan
verslag,
gesproken over de zaak van
Oost-Friesland. Met hun
advies is het volgende besluit1 genomen.
Aangezien de
graaf van Oost-Friesland zich heeft beklaagd over het door gecommitteerden van HHM
uitgesproken oordeel over de kwesties die tussen hem en zijn
stenden en
in het bijzonder de stad
Emden speelden, is op
zijn
verzoek een bijeenkomst vastgesteld van de betrokken partijen die
met
volkomen last op 15 april zouden verschijnen om op grond van de
bestaande verdragen en akkoorden tot een oplossing te geraken. Na
aankomst van de vertegenwoordigers van de graaf, de ridderschap, de
steden
Norden en
Aurich, de
huismansstand en de stad Emden zijn hun proposities en verzoeken
door
HHM onderzocht. Gecommitteerden van HHM hebben de partijen gehoord
en
geprobeerd tot een vriendschappelijk akkoord te komen. Uit hun
verslag
is naar voren gekomen dat de gedeputeerden van de graaf op enkele
punten van het in Oost-Friesland uitgesproken oordeel met
betrekking
tot de stad Emden bezwaren bleven houden. Zij wilden echter niet
ingaan
op hetgeen
Syriacus Hiske namens
de stenden had
ingebracht aangezien de graaf zich inmiddels met ridderschap,
steden en
huismansstand zou hebben verzoend. Hiske heeft echter aangevoerd
dat
zijn last niet was achterhaald, aangezien er sinds zijn vertrek
geen
nieuwe Landdag was gehouden. De vertegenwoordiging van Emden stelde
niet met de graaf tot overeenstemming te zijn gekomen en als lid
van
de stenden bereid te zijn de grieven van de graaf aan te horen en
te
beantwoorden. Diens gedeputeerden wilden echter geen opening van
zaken
geven, aangezien zij nu geen last meer hadden en die eerst wilden
verkrijgen. Inzake het voorstel van HHM de pachters, burgers en
reizigers betere bescherming te bieden tegen roversbenden wilden
alle
deputaties eerst ruggespraak met hun principalen. Hiske heeft nog
verzocht dan toch de specifieke grieven van de stad Norden en de
huismansstand af te doen, maar ook op dit punt wilden de afgezanten
van
de graaf eerst diens mening vernemen.
Daarom hebben HHM, na dit alles uitvoerig met de prins van Oranje en de RvS te hebben besproken, besloten om de conferentie uit te stellen tot 1 juli n.s. Dit om de graaf niet te benadelen en alle bezwaren niet stuksgewijs, maar in één keer af te handelen om zo de goede verhouding tussen de graaf en zijn onderdanen en de eenheid in Oost-Friesland te herstellen. Alle partijen dienen op die datum in persoon of bij vertegenwoordiging volledig gelast en geïnstrueerd in 's-
Gravenhage te zijn. Tot die tijd blijft de uitspraak gehandhaafd en
vertrouwen HHM erop dat de graaf zijn onderdanen in de uitvoering
daarvan niet belemmert. De bezetting van het graafschap en de
betaling
van het garnizoen in Emden lijden evenwel geen uitstel en ook dient
de
stad haar voorschot terug te krijgen. Daarom wordt met
onmiddellijke
ingang de door de gecommitteerden ontworpen en door HHM
geapprobeerde
bezetting uitgevoerd. Ook hetgeen de stenden naar voren hebben
gebracht over de "kluftordening" zal door de administratoren
nauwgezet
worden gehandhaafd. De afgesproken middelen en schattingen dienen
te
worden geïnd en daaruit moet wekelijks het garnizoen van Emden
worden
betaald, zodat de stad daarmee niet langer wordt belast. Ook
andere
schulden en het door de stad voorgeschoten bedrag dienen daaruit
terugbetaald te worden. Alle partijen zal specifieke kopie van deze
resolutie en het genoemde bezettingsplan worden meegegeven. De
gecommitteerden van de graaf krijgen ook nog een afschrift van de
specifieke bezwaren van de stad Norden en de huismansstand.
De inhoud van het bezettingsplan luidt als volgt: Emden staat twee of drie van de door de stenden van Oost-Friesland onderhouden compagnieën af voor de bewaking van de grenzen van Oost-Friesland bij
Gödens,
Lengener Moor,
Hollener
Moor,
Schwarzerweg of
Collinghorst bij
Detern,
Hampoel en
Diele. Op die plaatsen zal de graaf, voor zover
niet aanwezig, schansen inclusief hutten en wachthuizen laten
aanleggen. De compagnieën zullen niet door de stad Emden maar door
hun
kapiteins volgens de hier gegeven verordening worden gecommandeerd.
Wel
mag de stad in geval van nood de compagnieën terugroepen. Bij
overlijden van een officier zal de eerstvolgende in rang hem
opvolgen.
De compagnieën blijven gehandhaafd in de eed van trouw aan de
graaf,
de stenden van Oost-Friesland en de stad Emden, maar moeten
bovendien
zweren naar vermogen vagebonden en gewapende roversbenden van welke
zijde dan ook te weren en eventuele indringers te achtervolgen,
gevangen te nemen en over te dragen aan de officieren van de graaf.
Zij
zullen deze lieden onmiddellijk doden als zij worden betrapt op
publieke geweldpleging of op het hebben van gevangenen. Zelf dienen
zij
de inwoners van Oost-Friesland geen enkele overlast te bezorgen.
Mocht
dat wel gebeuren of als er sprake is van andere delicten dan wel
desertie, dan zullen de schuldigen berecht worden door een uit het
garnizoen samen te stellen krijgsraad. De bevelvoerende officieren
zullen elkaar voortdurend op de hoogte houden, waarschuwen voor
gevaar via onderling af te spreken signalen, en elkaar
bijstaan.
De graaf zal de nabijgelegen garnizoenen in
Lingen,
Oldenzaal,
Bourtange,
Bellingwolde en
Coevorden
waarschuwen deze verordening serieus te nemen en van
Oost-Friesland
af te blijven. Hij zal de ingezetenen van het graafschap gebieden
geen
soldaten, rovers of vagebonden te huisvesten of te verzorgen.
Integendeel, zodra zij dergelijke lieden ontwaren dienen ze de
bevelvoerende officier in te lichten, de klokken te laten luiden
en de
achtervolging in te zetten. Blijft iemand in gebreke, dan zal hij
worden gestraft en aansprakelijk worden gesteld voor de daardoor
ontstane schade.
De huismansstand van Oost-Friesland heeft zich beklaagd over de oproep binnen acht dagen in
Leerort te verschijnen teneinde huur te betalen over landerijen
waarvan het gebruik vervallen is. Dit is in strijd met het eerste
artikel uit de uitspraak van 1611.
De graaf van Oost-Friesland zal worden aangeschreven zijn ambtsdragers van dit soort
praktijken af te houden en de onderdanen volgens de bestaande
akkoorden
en verdragen te behandelen.
Naar aanleiding van de remonstrantie der gezamenlijke gedeputeerden van Oost-Friesland tegen het in rekening brengen van het opgeld van de geleende
50.00 rijksdaalder in specie is besloten dat zij mogen volstaan met
restitutie in bankgeld in plaats van specie.
20/05/1626, 20
1
Ingeschreven in
S.G. 51 door een klerk. De resolutie is gedrukt:
Aitzema, S. & O. kwarto II,
52-56/folio I,
511-512.