21/07/1626, 14

 
English | Nederlands

21/07/1626, 14

14 De volledige RvS compareert en beklaagt zich onder aanvoering van alle in zijn eerdere brieven genoemde argumenten over de resolutie van de Staten van Holland inzake de monstering. De RvS voegt nog toe dat hem niet alleen het gezag over de monstering, de monstercommissarissen en de hoeveelheid krijgsvolk wordt ontnomen, maar ook de organisatie van de servitiën. De provincie wil namelijk niet alleen de servitiën van de Hollandse steden innen, maar ook die van steden waarin op Holland gerepartieerde troepen zijn gelegerd. De RvS verzoekt HHM dit punt te beschouwen als een zaak van gewicht en deze nieuwigheid te voorkomen.
Holland heeft tegengeworpen dat ook in andere provincies, met name Zeeland, de monstering niet aan de RvS is opgedragen. Vervolgens is gewezen op de verschillen die er zijn, met name op het feit dat Zeeland de monstering niet, zoals Holland beweert, "privative" maar "cumulative" behandelt. Aanbevolen wordt de RvS in de uitvoering van ambt en instructie alom te handhaven.
Ook heeft de RvS nogmaals uitvoerig de zaak van het appèl van de Hoge Krijgsraad bij de RvS aanhangig gemaakt. De RvS verwijst daarbij naar een twee jaar geleden ingeleverde deductie.
Op het eerste punt is de RvS gevraagd zijn nadere redenen schriftelijk weer te geven. Op het tweede punt zal raadpensionaris Duijck worden gehoord en zal de deductie worden opgezocht en bestudeerd.