06/08/1626, 10

 
English | Nederlands

06/08/1626, 10

10 Gedeputeerde Staten van Groningen nomineren d.d. 20 juli rekenmeester Gualter Schonenborch om gedurende de absentie van Schaffer en Broersema zitting te nemen in de Staten-Generaal met het verzoek hem sessie te verlenen.
Schonenborch is ontboden en aangezegd dat iemand uitsluitend met commissie van de Staten van zijn provincie mag compareren. Bovendien staat hij vanwege zijn functie in de Generaliteitsrekenkamer nadrukkelijk in de eed van de Generaliteit en kan hem op grond daarvan geen sessie worden verleend. Het staat hem echter vrij mededelingen te doen over het fiscaalschap te Dokkum.
Schonenborch verklaart geen sessie te ambiëren en vraagt van de weigering een schriftelijk besluit. Inzake Dokkum meldt hij dat in 1596 de Staten van Friesland een akkoord hebben gesloten met die van Groningen om te voorkomen dat het halve gezag in de Admiraliteit bij de overige provincies zou komen te berusten. Ondanks het aldus gesloten akkoord beschikt Friesland nu over vier en Groningen over twee gecommitteerden in het College, hetgeen bij meerderheidsbeslissingen altijd in het nadeel van de Groningers is geweest. Gedurende de afgelopen twintig à dertig jaar zijn de ambten van fiscaal, secretaris, commies-generaal, vendumeester, equipagemeester en zelfs deurwaarders en boden hoofdzakelijk door Friezen vervuld terwijl Groningen eenderde deel meer in de konvooien opbrengt. Onder overhandiging van enkele stukken ter zake, verzoekt Schonenborch dan ook de door Groningen genomineerde kandidaat voor het fiscaalschap de voorkeur te geven.
Walta brengt naar voren dat hem van een dergelijk akkoord niets bekend is. Het verschil in opbrengst in de konvooien vloeit volgens hem voort uit het feit dat de Friezen het merendeel van hun waren naar Holland brengen en dat zij van daaruit naar het buitenland gaan. 's Lands rechten worden dus geheven door de Hollandse kantoren.
HHM besluiten de argumentatie en de stukken van beide provincies nader te onderzoeken.