10/09/1626, 18

 
English | Nederlands

10/09/1626, 18

18 Noortwyck en Vosbergen hebben in aanwezigheid van de ter vergadering ontboden RvS gerapporteerd dat de Franse ambassadeur en de heer De la Follaine het op 8 sept. vastgestelde schrijven van HHM niet accepteren. De zaak wordt in Frankrijk zo hoog opgenomen dat, in het geval genoegdoening uitblijft, D'Espesses wel eens de laatste ambassadeur van Frankrijk in de Republiek zou kunnen zijn. Men hoeft dan ook geen geld meer uit dat land te verwachten. Gezien het feit dat het gepasseerde rond de koetsier zich in het openbaar heeft afgespeeld, is het inwinnen van nadere inlichtingen volgens D'Espesses volstrekt overbodig. Ook Z.Exc. zou hem dat hebben gezegd. Een proces is niet wat beide heren verlangen, maar wel moet nadrukkelijk recht worden gedaan. Bovendien heeft Z.M. verzocht zelf te mogen oordelen over zijn onderdanen en over een delict tegen zijn persoon begaan. Daartoe is nog het voorbeeld van een op verzoek van de Engelse koning naar Engeland opgezonden kapitein aangehaald.
Met advies van de RvS wordt vastgesteld dat het opzenden van de kapiteins de soevereiniteit van dit land aantast. HHM blijven dus bij het in de eerdergenoemde brief gegeven antwoord. Als de heer De la Follaine zijn weigering dit antwoord te accepteren volhoudt, zal de brief naar Languerack gaan teneinde haar aan Z.M. aan te bieden. Aan de gedeputeerden te velde zal worden geschreven door de fiscaal inlichtingen te laten inwinnen en de Fransen te doen horen over hetgeen hun ten laste wordt gelegd. Met Z.Exc. moeten zij overleggen of dat verhoor in hun aanwezigheid dient plaats te vinden of juist niet. Mocht hieruit naar voren komen dat de kapiteins ontslag verdienen, dan moeten zij over de te volgen procedure met Z.Exc. overleggen en HHM daarvan op de hoogte stellen opdat die naar behoren kunnen besluiten.