71
Z.Exc.
stuurt met zijn brief d.d. Vynen 23 sept. een aan hem aangeboden memorie van de
Perzische ambassadeur mee en vraagt HHM over de daarin gedane verzoeken te
beslissen. De ambassadeur wil, ten eerste, op eigen kosten ongeveer
vijftien bekwame personen meenemen. Dan biedt hij aan voor Z.Exc.
uit
Perzië te laten komen wat deze maar zou mogen
begeren,
terwijl hij tegelijkertijd verzoekt zijn dienaar hiernaartoe te
mogen
sturen met dertig tot veertig balen zijde. In de derde plaats
vraagt hij meer respect van de
VOC
. Voorts
overweegt hij zelf een jacht te kopen om daarmee naar Perzië
terug te
keren. Ten slotte verwacht hij een betere behandeling van de
Compagnie
als HHM een ambassadeur met hem mee laten varen.
Burgemeester
Bas en pensionaris
Pauw zijn
ontboden om over
dit alles te beraadslagen. Met hun advies is besloten dat inzake
het
eerste punt met de Compagnie zal worden gesproken over het meenemen
van
ongeveer zes personen. Hun namen moeten wel worden geregistreerd
en
zij dienen bij de matrozen te worden ondergebracht. Wat het punt
van de
geschenken en de zijde betreft hebben HHM octrooi verleend aan de
Compagnie om uitsluitend met Nederlandse schepen goederen uit en
naar
Oost-Indië te vervoeren en daaraan kan niet
worden
getornd. Op het derde punt zal de Compagnie worden opgedragen hem
naar
zijn rang te behandelen. Tenslotte adviseren HHM de ambassadeur
niet te wachten op het vertrek van hun gezant, maar gebruik
te maken van de nu voor vertrek klaarliggende schepen van de
Compagnie.
De Perzische ambassadeur heeft volgens de gecommitteerden van HHM ook verzocht het door de VOC verstrekt antwoord op de klachten van de Perzische koopman op schrift te mogen hebben.
HHM staan dit toe en laten toevoegen dat zij het antwoord beredeneerd vinden.
28/09/1626, 7
1
Deze resolutie is gedrukt:
Dunlop, Bronnen Oostindische Compagnie
Perzië I, 709-11.