2
De
graaf van Oost-Friesland heeft audiëntie verzocht.
Eck en
Noortwijck hebben hem eerst welkom
geheten en zijn
regering geluk toegewenst. Daarop heeft agent
Valckenborch de graaf plechtig
meegedeeld dat hij in
de vergadering werd verwacht en hebben Eck en Noortwijck hem vanaf
de
trap naar boven begeleid. De graaf heeft zijn kanselier
Wiarda en raadsheer
Amama
meegenomen. Namens de graaf dient Wiarda mondeling en
schriftelijk
een propositie1 in.
De graaf acht het onnodig HHM uitvoerig uiteen te zetten wat zich na het overlijden van zijn
vader in het graafschap heeft afgespeeld, aangezien zij door hun
naar
Oost-Friesland gezonden gedeputeerden wel
voldoende op de hoogte zullen zijn gesteld. Er zijn twee
hoofdzaken:
ten eerste, de agreatie van de op 3/13 februari door de
gedeputeerden
van HHM gepubliceerde uitspraak; ten tweede, de beveiliging tegen
de
invallen van de andere zijde met haar nadelige gevolgen voor de
gemene
middelen. De graaf heeft de gecommitteerden van HHM uitgelegd
waarom
hij de uitspraak niet kan accepteren. Daarbij is ook uiteengezet
waarom
het onlangs door HHM beraamde plan voor de landsverdediging niet
het
bedoelde effect kan hebben. Desniettemin heeft de deputatie van
HHM
verklaard niet te kunnen afwijken van haar commissie zodat de graaf
nu
genoodzaakt is zich in dit jaargetij naar
's-
Gravenhage te begeven om rechtstreeks met HHM
in
overleg te treden.
De graaf kan de uitspraak niet goedkeuren, al was het omdat zij zo gebiedend is gesteld dat daarmee zijn gezag als landsheer volstrekt wordt miskend. HHM en degenen die betrokken waren bij de met zijn vader en
grootvader gesloten akkoorden en traktaten, hebben altijd verklaard
ten aanzien van het behoud van dat gezag zorgvuldig te zijn. Aan de
geschilpunten met
Emden waarover zijn vader en
hijzelf zich bij HHM hebben beklaagd, is door hun gecommitteerden
voorbijgegaan.
Ten aanzien van het punt van de beveiliging ziet de graaf niet hoe men het gestelde doel zal bereiken. Die uit
Lingen kan hij wel met zijn eigen volk uit het land verjagen en
vijandig bejegenen. Als dat gebeurt door staatse troepen of de
garnizoenen uit Emden zal de toestand alleen maar verergeren. De
plattelandsbewoners zullen ten prooi raken aan de andere zijde,
terwijl zij daar tot nog toe vrij van waren; de pacht en de
generale
middelen zullen vastlopen. De graaf zou dan ook graag zien dat HHM
vanwege deze belangrijke zaken enkele personen committeren tot
nader
overleg met hem persoonlijk. Hij hoopt duidelijk te maken er niet
aan
denken (zoals HHM schijnt te worden aangepraat) zijn recht te
handhaven
door vreemde middelen die slechts zouden leiden tot zijn eigen
verderf.
Hij wil met deze staat goede betrekkingen en vriendschap
onderhouden en
verzoekt een goede en spoedige resolutie te mogen ontvangen.
HHM bedanken voor en beantwoorden het aanbod van goed nabuurschap. Zij zullen enkele gedeputeerden aanwijzen voor een nader overleg met de graaf.
25/11/1626, 2
1
Geïnsereerd in S.G. 3185.