29/05/1627, 12

 
English | Nederlands

29/05/1627, 12

12 Edzard Jacob Clant, Willem Ubbena tho Eemum, Menno Broersema en dr. Schate Gockinga, respectievelijk jonker, hoofdeling, raad en secretaris van de Ommelanden, verschijnen ter vergadering en overhandigen hun credentiebrieven. Zij melden dat hun principalen , in navolging van de resolutie van 8 feb. en de latere verzoeken, geprobeerd hebben in aanwezigheid van de stadhouder de geschillen met de stad Groningen bij te leggen. Dit is echter niet gelukt, zodat zij HHM verzoeken de kwestie ter hand te nemen en de bepalingen van de sententies uit 1597 en 1599 ten gunste van de Ommelanden te handhaven. Tevens zouden HHM over de overige openstaande geschillen moeten beslissen nadat de supplianten hierover door gecommitteerden zijn gehoord. Zij hebben een schriftelijke propositie met deze twistpunten overhandigd.
1
De jonkers, hoofdelingen, eigenerfden en gevolmachtigden in de kerspelen van de Ommelanden tussen de Eems en de Lauwers voelen zich andermaal genoodzaakt zich tot HHM te wenden. Zij overhandigen hun brieven van credentie en plegen diverse dankbetuigingen. In navolging van de resolutie van 8 feb. 1627 van HHM over de overtredingen tegen de sententies van HHM uit 1597 en 1599 en de grieven hun door Groningen aangedaan, wijzen zij erop in het bijzijn van de stadhouder met de magistraat van de stad te hebben overlegd. Door gecommitteerden zijn diverse conferenties gehouden, maar bij aanvang zijn telkens door of de magistraat of de Ommelanden nieuwe bezwaren ingebracht. Hierdoor werden eerder bereikte overeenkomsten tenietgedaan en zijn de conferenties vruchteloos geëindigd. Na afloop heeft de stadhouder aan beide delegaties een voorstel tot overeenstemming gedaan.
Na lezing van dit voorstel hebben de supplianten geconstateerd dat lang niet al hun bezwaren hierin staan vermeld. Het verwoordt te sterk het standpunt van Groningen en is als zodanig in strijd met de sententies uit 1597 en 1599. Groningen doet weliswaar alsof men het evenmin met het voorstel eens is, maar dit gebeurt slechts om tijd te rekken. De stadhouder is er eveneens van doordrongen dat zijn voorstel geen van de partijen zal tevredenstellen en dat de kwestie slechts door HHM kan worden afgedaan. De Ommelanden hebben al hun klachten op papier gezet (door Groningen op de laatste Landdag ontvangen) teneinde die conform de resolutie van 8 feb. daarover in aanwezigheid van de heren van de stad in de vergadering van HHM of tegenover hun gecommitteerden, af te doen.
De Ommelanden vragen aandacht voor de volgende punten:
I De magistraat van Groningen heeft het gezag over de stad, stadstafel, Gorecht en Oldambt naar zich toegetrokken en wil alleen de Ommelanden gezamenlijk met de jonkers et cetera besturen.
II Aldus heeft de stad dit rechtsgebied feitelijk van het provinciale, gezamenlijke gezag afgesneden.
III Dientengevolge verschijnen de drost noch de ambtman van het Oldambt of Gorecht, noch de volmachten of de particuliere inwoners van de kerspelen van het Oldambt of Gorecht op de officiële uitnodiging van de provincie of haar gecommitteerden, tenzij tevens een officiële uitnodiging van de magistraat van de stad is bijgevoegd of wanneer zij toestemming hebben.
IV Tevens vaardigt de stad binnen haar jurisdictie over het Oldambt en Gorecht in eigen naam plakkaten uit met betrekking tot de sauvegarde en correspondentie met de vijand, de munt en andere algemene zaken.
V Daarnaast mogen ook de plakkaten van HHM of die van de Staten of hun Gedeputeerden niet in het rechtsgebied van de stad worden gepubliceerd zonder op naam van het stadsbestuur te zijn gesteld of van zijn mandaat voorzien te zijn.
VI Vanwege punt V doen de Gedeputeerden van de Staten alleen voor de kwartieren van de Ommelanden en het Oldambt uitschrijving van de verponding. Als ze in het Oldambt vergezeld gaan van mandaten van de stad worden ze niet geregistreerd, evenmin worden er door de Staten mandaten voor de stadstafel en het Gorecht opgesteld. Het stadsbestuur laat daarentegen wel mandaten uitvaardigen in het Oldambt of stuurt ze na.
VII Wanneer de Gedeputeerden of de Staten iemand commissie verlenen om iets voor de provincie te gaan doen in het Oldambt of het rechtsgebied van de stad, kan die pas geëffectueerd worden als het stadsbestuur zijn eigen commissie heeft doen uitgaan.
VIII Het stadsbestuur verschijnt op de provinciale landdag, ook al wordt hij niet aangeschreven.
IX Groningen staat niet toe dat de Gedeputeerden of de Staten de overtreders van de plakkaten met betrekking tot de sauvegarde, correspondentie met de vijand en dergelijke kunnen bestraffen voor zover het inwoners van het rechtsgebied van de stad betreft.
X Het stadsbestuur heeft zonder gewestelijke instemming en louter tot eigen profijt de heffingen op elke consumptie in de stad en op alle in- en uitgaande waren diverse keren verhoogd, en tevens nieuwe belastingen ingevoerd.
XI Groningen heeft met betrekking tot justitie en politie in zijn rechtsgebied uit eigen naam wetten uitgevaardigd en deze tevens voor de ingezetenen van de Ommelanden geldig willen doen verklaren. Zij betreffen het Oldambtse landrecht, ordonnanties voor de wachten op het platteland en bepaalde misbruiken in de provincie. Tegen deze misbruiken hebben de predikanten bij de Staten geprotesteerd. De beide warven en de hoofdmannen hebben maatregelen opgesteld en aan Staten gestuurd. Alle pogingen van de stad haar eigen weg te gaan of beslissingen aan de inwoners van de Ommelanden op te leggen, zijn ten zeerste tegen de sententies van HHM.
XII Het stadsbestuur probeert tevens in andere aangelegenheden het gezag over de provincie naar zich toe te trekken. Door middel van een particuliere instructie - naast die van het gewest - wordt de stadhouder aan de stad gebonden ten aanzien van het extraordinaris geld voor de fortificaties van de provincie en de verkiezing van de magistraat van de stad, zonder de Ommelanden of zelfs HHM hierin te kennen.
XIII De stad staat tevens de oprichting van een provinciale munt niet toe. Ondanks een akkoord over de sluiting van de bestaande munt voor 2.000 gld. per jaar, blijft de stadsmunt in bedrijf, waardoor de inwoners van het gewest die de munten ontvangen grote schade lijden.
XIV Niet alleen de stadsbestuurders zelf, ook de hoofdmannen die jaarlijks uit hun midden worden gekozen, doen alsof hun hoogheid uitgaat boven die van de Gedeputeerde Staten.
XV De stad Groningen maakt via haar olderman aanspraak op alle strandgoederen die op het droge van de wadden of in het water worden gevonden.
XVI
De olderman van Groningen staat niet toe dat de ingezetenen van de Ommelanden, zelfs niet degenen die langs het Reitdiep wonen, in deze rivier mogen vissen.
XVII Groningen heeft enige tapperijen in het Westerkwartier bij de nieuwe brug van Leegkerk en aan beide zijden van het Hoendiep bij de brug van Enumatil verpacht aan de hoogstbiedende brouwer in de stad. Zij mogen alleen van hem bier betrekken. De andere brouwers in de stad is verboden bier aan deze tappers te leveren.
XVIII De stad wil de kramers of zijden- en wollenlakenkopers in de Ommelanden en op het platteland slechts toestaan hun laken, dat van buiten de provincie komt, in ommuurde steden brengen. Doen zij dat niet, dan wordt het laken geconfisqueerd en geldt voor elk stuk een boete van 100 gld. De magistraat baseert zich hierbij op artikel 22 van de lijst op de impost van het wollen laken, hoewel dit artikel nooit is ingevoerd.
XIX Het stadsbestuur behoudt zich tevens het recht voor van alle tuinen, boomgaarden en singels om de huizen, woningen, erven en boomgaarden groter dan een gras volgens het vierde artikel van de lijst van de impost op de hoornbeesten en bezaaide landen impost te heffen, hoewel dit artikel nooit is ingevoerd.
XX De stad houdt vol dat voor het half mud mout geen impost betaald zal worden. Zij zegt dat dit nooit is gedaan, ook al is het volgens de lijst op het gemaal belast.
XXI Groningen heeft voor duizenden guldens diverse kloostergoederen van de provincie gekocht en nog andere kloostergoederen geannexeerd, zonder nochtans de hoofdsom of de rente te hebben betaald.
XXII De stad wil er niet aan meewerken dat de Ommelanden een verklaring over de meningsverschillen op schrift stellen en door de secretarie van de provincie laten registreren om hiervan akte te krijgen.
XXIII Het stadsbestuur vat de woorden in het derde artikel uit de instructie voor de gewestelijke gedeputeerden letterlijk op. Hieruit volgen vele absurditeiten: gedeputeerden zouden geen voogd mogen zijn en geen jurisdictie kunnen uitoefenen. De Ommelanden interpreteren dit artikel anders: gedeputeerden mogen in hun ambtsbedieningen niet van één lid van de provincie afhankelijk zijn. Leden van de magistraat mogen dus geen oude of nieuwe advocaten van de gezworen gemeente zijn, busheer, stadsrentmeester, bouwmeester van de stad, secretaris, rentmeester van de Ommelanden of dergelijke.
XXIV De heren van de Ommelanden vinden dat deze regel - in tegenstelling tot de door de stad nog onlangs gehandhaafde praktijk - ook geldt voor de klerken en dienaren van de gedeputeerden en voor hen die in buitenlandse dienst zijn; voor de rekenmeesters, hoofdmannen, schout en assessoren met hun dienaren; voor de ontvanger-generaal van Stad en Lande, de rentmeester van de provinciale kloostergoederen, commissarissen van de monstering, artilleriemeester, advocaat-provinciaal, commiezen van Stad en Lande en dergelijke. Zij mogen niet aan één van de leden van de provincie onderhorig zijn.
XXV Dientengevolge gaan de heren van de Ommelanden ervan uit dat geen van de voorgaande heren wordt ontboden door de raden van de stad, de gezworen gemeente, de gilderechter of busheren om te overleggen over particuliere kwesties van de stad.
XXVI Tevens behoren alle gewestelijke en Ommelander officieren en alle andere Ommelander personen die op provinciale landdagen verschijnen en buiten de stad Groningen wonen of verblijven, vrij van de wacht en alle andere burgerlijke lasten te zijn. Het mag niet zo zijn dat zij tot wachtlopen worden gedwongen of dat er ruiters en knechten bij hen worden ingekwartierd. Indien de officieren dit weigeren vinden de heren van de Ommelanden dat de Colleges van gedeputeerden en die van de rekenmeesters in de Ommelanden en de stad beurtelings moeten waken. Voor de ontvanger-generaal, de rentmeester van de kloostergoederen, de schout met zijn assessoren, de secretaris, de monstercommissarissen en commiezen van de provincie geldt dit eveneens gedurende hun verblijf in de stad.
XXVII De Hoofdmannenkamer wordt niet behoorlijk bediend. De heren van de Ommelanden willen er daarom een luitenant aanstellen, die bij de eerstvolgende gelegenheid de particuliere instructie en het traktement van de hoofdmannen kan onderzoeken. Daarna dient hij de nominatie van een gekwalificeerd persoon te regelen conform de resolutie van Stad en Ommelanden van 26 juni 1602.
XXVIII Ieder jaar worden in de Hoofdmannenkamer twee van de hoofdmannen - namelijk degenen die maar twee jaar hebben gezeten - zonder toestemming van de Ommelanden van hun commissie en eed van Stad en Lande ontheven en doorgaans als burgemeester in de Groningse magistraat gekozen, tot ernstige belemmering van de rechtsgang. De hoofdmannen behoren echter onafgebroken aan te blijven en niet zonder voorafgaande toestemming van beide leden van de provincie van hun dienst in de justitiekamer te worden ontheven.
XXIX In de bediening van de Hoofdmannenkamer zijn ook andere, te corrigeren misbruiken geconstateerd. Een lijst met 25 punten is aan Groningen gegeven.2
XXX Enige punten uit de revisies van de vonnissen van de hoofdmannen zijn verlopen. Bovendien vallen zij de inwoners van de provincie te zwaar. Deze punten, die door de Ommelanden aan de stad zijn gepresenteerd, dienen op aangeven van de provincie te worden opgelost.3
XXXI Alle advocaten dienen voor hun toelating de burgereed af te leggen, wat niet gebruikelijk is.
XXXII Enkele scheppers en zijlrechters die door de stad in zijlvestenijen worden aangesteld en in de stad wonen maar wier land buiten de stad ligt, wordt desondanks onterecht door de stad de eed afgenomen.
XXXIII De burgerij van Groningen is gedurende vele jaren uit de Generaliteitsammunitie het buskruit gegeven dat zij tijdens de wacht verschieten, zonder dat dit door de provincie wordt verrekend met de Generaliteit. De Ommelanden willen dat dit gebruik wordt afgeschaft.
XXXIV De olderman van Groningen heeft in weerwil van het artikel 22, 23 en 24 van de sententies van HHM en zonder duidelijk bewijs de ingezetenen van de Ommelanden geschat voor het gilderecht. Hoewel zij onschuldig zijn, willen zij deze kwestie liever bijleggen door iets te geven dan te worden gedwongen voor het gerecht te verschijnen en zo op hoge kosten worden gejaagd. Zij wonen immers ver buiten de stad.
XXXV Bij de uitbreiding van de stad heeft de magistraat omliggende grond van de provincie en van particulieren uit de stad en de Ommelanden genaast en deels voor eigen wallen en grachten bestemd. Dit is gebeurd zonder toestemming van de eigenaars of de provincie. De grond is van tevoren dan ook niet opgemeten voor het vaststellen van schadevergoeding, zoals elders gebruikelijk is. Het is niet aan een lid van de provincie om grondgebied van anderen te annexeren. Bovendien heeft de stad op klachten van enkele burgers bepaald, dat zij zich tot haar rentmeester dienden te wenden - maar die is partijdig.
XXXVI Groningen staat ook niet toe dat burgers die menen door de stad onrechtmatig te zijn behandeld, zich tot de Staten wenden voor revisie. Ook dit punt wordt aan HHM voorgelegd.
HHM constateren tot hun leedwezen dat een oplossing van de geschillen niet is gevonden. Zij zullen daarom een besluit nemen ter waarborging van de rust in de provincie.

1 De propositie is geïnsereerd in S.G. 3186.
2 Deze lijst is als bijlage achter de propositie gevoegd.
3 Op dit dertigste punt dienen de jonkers et cetera een aantal voorstellen in ter aanvulling van de vonnisen. Deze zijn als bijlage achter de propositie gevoegd.