29/01/1628, 9

 
English | Nederlands

29/01/1628, 9

9 Carleton compareert en dient zijn propositie in over de kwestie Oost-Indië.1
De twee Compagnieën van Engeland en de Republiek hebben sinds zeven of acht jaar een defensief traktaat. Sinds de aanvang van deze samenwerking tot op heden klaagt de Engelse Compagnie over de VOC . Deze Compagnie schendt het traktaat op drie verschillende manieren:
Ten eerste door een vijandelijke invasie van de plaatsen die in het genoemde traktaat aan de Britse Compagnie zijn toegeschreven en door het uitroeien van de inheemse bewoners van deze plaatsen door wrede en bloedige slachtpartijen.
Ten tweede door een belegering van plaatsen waar de beste levensmiddelen zijn, waardoor zij voortdurend Engelsen belemmeren in hun voornaamste handel.
Ten derde door de soevereine jurisdictie die Nederlanders uitoefenen over Engelse goederen. Daarover zijn nu nieuwe klachten gerezen van een schipper die recentelijk in Engeland is gearriveerd.
Dit is niet de eerste keer dat Carleton hierover in de vergadering klaagt. Hij vraagt HHM hun registers na te zien op zijn proposities en memoriën van 1624 toen dit zijn voornaamste punt is geweest. Sinds zijn laatste komst naar de Republiek heeft Carleton hierover dikwijls gesproken met afzonderlijke leden van de Staten-Generaal. Zij hebben geantwoord dat de kwestie van Amboina [Ambon] op bevel van HHM in handen van rechters is gesteld. Opdat HHM zien in welke staat de kwestie Amboina blijft, overhandigt Carleton hun de stukken die tot nog toe de rechters en fiscaal zijn gepasseerd. Deze bewijzen hoe vier maanden nutteloos zijn verstreken sinds Carletons aankomst in de Republiek. De rechters stellen de onuitvoerbare eis aan de fiscaal om getuigen persoonlijk te laten compareren. Dat is niet in zijn macht vanwege wettelijke redenen die hij aanvoert. De fiscaal stelt nu voor naast de authentieke getuigenissen die reeds op de gebruikelijke manier zijn afgenomen door de Engelse admiraliteit ondervragingen te doen die de rechters goedkeuren. Getuigen die nog in leven zijn (twee van de zes) kunnen opnieuw worden ondervraagd in het bijzijn van hun extraordinaris ambassadeurs, resident of iemand anders die HHM bekwaam vinden. De rechters blijven echter bij hun eerste wens en weigeren dit. Zij voeren als excuus aan dat zij naar inhoud van de commissie van HHM moeten procederen, dus naar de gebruikelijke stijl van het ordinaris gerechtshof ter plaatse. Zij weigeren voort te gaan zonder het behoorlijk en billijk interpreteren van deze regels aangaande getuigen die wonen in hetzelfde rechtsgebied. Anderszins vraagt Carleton zich af hoe bij sterfte of weigering (hetgeen vrij staat aan een ieder die niet uit zijn land wil vertrekken) de waarheid kan worden bevestigd door getuigen. Vertraging van de kwestie Amboina zal de klachten van de Engelsen vermeerderen, terwijl deze volgens Carleton kunnen worden verminderd door een rechtvaardiging en genoegdoening te geven.
Intussen groeit de onenigheid tussen de twee Compagnieën. Vandaag is het drie jaren geleden dat Carleton HHM heeft verzocht een bezending van afgevaardigden van hun Compagnie naar Engeland te doen om alle bezwaren te verhelpen. Hoewel HHM daartoe nog altijd genegen zijn, hebben de betrokken partijen zich er met alle macht tegen verweerd en blijven zij volharden in hun bezwaren. Als excuus voeren zij aan bij hun laatste bezoek aan Engeland niet te zijn onthaald met het respect dat zij menen te verdienen. Diezelfde klachten heeft Carleton echter gehoord van gedeputeerden die uit Engeland naar de Republiek zijn gezonden. Carleton wil geloven dat zowel de één als de ander zich ten onrechte beklaagt, maar vindt niet dat rancunes en ontevredenheid van personen de voortgang van publieke zaken mogen beletten. De beste oplossing zou zijn gedeputeerden naar Engeland te zenden, eventueel in gezelschap van de ambassadeurs van HHM. Zij zouden daar tenminste volkomen volmacht moeten hebben te onderhandelen over de verzoening van de twee Compagnieën en het herstel van de handel. Zo kan die kwestie in Engeland geregeld worden, terwijl het proces van Amboina hier uitgezocht wordt.
Wat het proces betreft zouden HHM hun commissie moeten aanpassen zodat de rechters de stijl van hun procedures kunnen veranderen. Wanneer zij de ordinaris procedure blijven volgen zal er niemand met kennis van deze zaak overleven en alleen het proces onsterfelijk blijven. Enkele rechters en getuigen van Amboina zijn immers al overleden en de overgeblevenen zullen mettertijd ook sterven.
Daarnaast vraagt Carleton HHM twee of drie leden van hun vergadering af te vaardigen met expresse last de procedures van de rechters voortdurend te volgen. Tot deze leden kunnen de fiscaal en diens informanten zich wenden als er sprake is van op de lange baan schuiven. Carleton zelf heeft geen commissie om het proces te volgen, maar moet hierover getrouw berichten aan Engeland.
De ambassadeurs van HHM zullen bemerken dat de voortdurende vervolging van en gewelddaden tegen de Engelsen in Oost-Indië en het weinige dat men hiertegen onderneemt grote ontevredenheid geven. Carleton gelooft dat God het vertrek van de ambassadeurs door allerlei gebeurtenissen tot nu toe heeft verhinderd totdat deze steen des aanstoots is weggenomen.
HHM stellen een besluit over deze propositie uit.

1 De in het Frans gestelde propositie is geïnsereerd in S.G. 3187 en in vertaling gedrukt in : Aitzema, S. & O. kwarto II, 571-574/folio I, 752-753. Aitzema geeft abusievelijk 19 jan. als datum op.