6
Eck en
Schaffer berichten op
verzoek van
Carleton bij hem thuis
geweest zijn. In het antwoord van HHM van 14 feb. bespeurt hij
enkele
tegenbeschuldigingen die slechts Engelse daden
uit
het
verleden oprakelen. Carleton vraagt HHM te beslissen of zij
deze zaken in het
antwoord vermeld willen laten.
Daarnaast beantwoordt Carleton twee punten in een memorie
1 . Ten eerste stelt hij dat de inbeslagname van drie uit
Oost-Indië teruggekeerde schepen van de
VOC
niet in tegenspraak is met de alliantie
tussen zijn
koning en de
Republiek. De
koning heeft juist nauwkeurig zijn verdragen nageleefd. In juni
1626
zijn
drie gelijksoortige schepen rijk beladen uit Oost-Indië
teruggekomen
en de haven van
Plymouth binnengevaren. Z.M. is
toen
niet gezwicht voor de verzoeken van de Engelse Compagnie om deze
schepen of ten minste de erop aanwezige voormalige rechters van
Amboina
[Ambon] te arresteren. Dit vanwege
de
termijn van achttien maanden die hij HHM heeft verleend om
voldoening
te geven inzake Amboina. Deze termijn was in maart 1627 afgelopen
en
de
eerstgenoemde schepen zijn pas zes maanden daarna in beslag
genomen, voordat er
een
besluit over Amboina was genomen. Het aan het laatste verdrag van
de
Engelse koning met HHM toegevoegde protest (waarvan Carleton een
kopie
2
bijvoegt)
bewijst dat de scheepsaanhoudingen niet met het verdrag in
tegenspraak
zijn. Het is opgesteld door de commissarissen van Z.M. en de
ambassadeurs van de Republiek (
Aerssens,
Joachimi en
Burmania) en tegelijkertijd met de sluiting van
het verdrag ondertekend. In zijn toenmalige kwaliteit als ordinaris
ambassadeur heeft Carleton op 27 okt./6 nov. 1625 een
kopie van het protest getoond in de vergadering van HHM, waar het
in
dank werd aanvaard door de
president.
Cats heeft als gezant aan Z.M.
gevraagd om verlenging van de termijn, maar die stemde daarmee niet
in.
Carleton heeft dit standpunt op 14/24 juni 1627 al overgebracht in
de
Staten-Generaal.
Het tweede punt betreft het antwoord van HHM dat zij op verzoek van Carleton rechters hebben gedelegeerd inzake Amboina en met zijn medeweten en instemming de benodigde instructies en commissies hebben verleend. Carleton ontkent dit en beweert juist dikwijls de vertraging van de kwestie Amboina aan de orde te hebben gesteld. Omtrent vier maanden na zijn aankomst in de Republiek hebben de gedeputeerden hem op de hoogte gebracht van de resolutie van HHM met daarin de namen van hun rechters en de inhoud van hun commissie. Het staat HHM vrij om op hun manier te procederen en Carleton heeft slechts opdracht te berichten aan
Engeland. Inzake Oost-Indië of Amboina kan hij zijn koning echter
weinig tevreden stellen.
HHM stellen de bespreking van deze memorie uit. De heren van
Holland nemen de tekst mee voor nader onderzoek.
17/02/1628, 6
1
De in het Frans gestelde memorie is geïnsereerd
in
S.G. 3187 en in vertaling gedrukt in:
Aitzema, S. & O. kwarto II, 582-584/folio I,
757.
2
Het in het Frans gestelde protest is geïnsereerd in
S.G. 3187 en gedrukt in:
Res. Staten-Generaal. Nieuwe Reeks 1610-1670
VII resolutie 3525.