2
Krachtens de van de koninklijke Denemarkse raden en krijgscommissarissen ontvangen geloofsbrief d.d. Hamburg 11 maart compareert
Martin van der Meden, krijgsraad en bisschoppelijk Verdense kanselier, en doet
hij een propositie.1
I Van der Meden is gelast HHM te informeren over het gevaar van de plaatsen [langs de
Elbe], gezien het belang van de Republiek daarbij. De vestingen
Krempe en
Glückstadt zijn door watervloeden ernstig
beschadigd
en de bolwerken zijn ingestort. Er is groot herstel nodig, maar tot
nog
toe heeft men niets kunnen herstellen. Evenmin heeft men het
onnodige volk en de overgebleven paarden uit de
vestingen kunnen weghalen, de verzwakte compagnieën kunnen
inlijven,
de fortificatie kunnen repareren of andere nodige zaken
voortzetten.
Dit alles is veroorzaakt doordat de subsidies achterwege
zijn
gebleven of te laat zijn gekomen, ondanks veel verzoeken van
Z.M. Indien de ondersteuning nog
langer uitblijft, kunnen alle vestingen en de Elbe in handen komen
van
de vijand en tot schade en verderf van
Denemarken,
HHM
en anderen. Zelfs de gehele evangelische christenheid zal verloren
zijn. Aangezien de vijand de ondergang van de Republiek als
belangrijkste oogmerk heeft, moeten HHM bedenken wat een
onherstelbaar
en belangrijk verlies dat zou zijn.
Om dit gevaar te voorkomen, is er geen ander middel dan het
subsidiegeld van HHM.
De commissarissen en krijgsraden hebben daarop vaak gewezen omdat Z.M.
voor de uitrusting van zijn leger en vloot hoge onkosten maakt. Zij
proberen met man en macht de vestingen te voorzien. Zo hebben zij
tegen
hoge kosten proviand in Krempe gebracht, zodat de stad - als deze
van
Glückstadt zou worden afgesneden - toch stand tegen de vijand zou
houden.
Het geld per wissel van HHM is reeds tevoren verbruikt, dus vraagt Van
der Mede namens de commissarissen en krijgsraden het subsidie tot
in
februari bijeen te brengen en te betalen. De restanten van twee
maanden
à 40.000 rijksdaalder, of 100.000 gld., dienen zo spoedig mogelijk
betaald te worden anders is dat levensgevaarlijk aangezien de
vijand
beide vestingen nadert. Van der Meden wil zelf naar
Amsterdam gaan om te zorgen dat de 40.000
rijksdaalder
wordt overgemaakt.
II Aangezien de vestingen in de toekomst zondere extra subsidie niet bewaard kunnen blijven, vragen de commissarissen en krijgsraden HHM ook het geld vanaf 1 april te laten afrekenen. Zij moeten daartoe kooplieden opdracht geven het geld over te maken.
III Om HHM minder te bezwaren, heeft Z.M. gelast dat hun in
Hamburg aanwezige resident,
Voppius van
Aissema - die voor zijn kwaliteiten onlangs nog een
koninklijke getuigenis heeft gekregen - de krijgsraad en het
beheer van het subsidiegeld mag bijwonen. Zonder toestemming van
Aissema en
de gehele krijgsraad mag er, behalve in het algemeen belang, niets
worden uitgegeven.
HHM verzoeken de tot bespreking met de heer
Gunter aangestelde heren tevens met kanselier Van der Meden te
spreken.
17/04/1628, 2
1
De in het Duits gestelde
propositie is geïnsereerd in S.G. 3187 en
in vertaling gedrukt
in:
Aitzema, S. & O. kwarto II,
647-650/folio I,
784-785.