16
HHM ontvangen een credentie van de
Kleefse regering d.d. Emmerik 14 juli voor
Johan Diertfhene van der Aer, krachtens welke
deze een propositie doet.1
De
keurvorst van Brandenburg heeft op 13 mei uit Koningsbergen [Kaliningrad] aan de
regering te
Emmerik
[Emmerich] bericht over de
moeilijke toestand van
zijn
zaken vanwege talloze klachten van de
Gulik
[Jülich]se en
Bergse ridderschap en steden en de Kleefse clerus
aan
het keizerlijk hof. Hij heeft daarin de noodzakelijke oplossingen
voor deze problemen genoemd. Van der Aer moet deze doorgeven aan
HHM.
Door de bij het keizerlijk hof ingediende klachten van de standen in het Land van Gulik en Berg, de Kleefse clerus en de
paltsgraaf van Neuburg heeft de
keizer
verschillende mandaten tegen de keurvorst
en zijn regering uitgevaardigd. Enkele mandaten zouden moeten
uitlopen
op rechtsvervolging door de keizer
of
de keizerlijke ban. De processen worden zo ver doorgevoerd, dat de
keurvorst weinig recht krijgt. Dit is ook gevaarlijk voor de
Gulikse
en
zijn andere landen.
Om dit gevaar te voorkomen heeft de keurvorst een extraordinaris ambassadeur naar de keizer gezonden en deze laten verzoeken om de processen te beëindigen.
Verder probeert de keurvorst tot een overeenkomst met de paltsgraaf van Neuburg te komen.
Ter bevordering van deze oplossingen heeft de keurvorst bevolen de executie in de Neuburgse landen en tegen de clerus voorlopig tot nader bevel op te schorten. Hierdoor moeten de klachten bij het keizerlijk hof enigszins afnemen en moet de verhouding met de paltsgraaf verbeteren.
De keurvorst vraagt HHM om ook hun plannen voor de executie van de contributies door
Van Gent en diens dienaar
Jan
Retzer terug te draaien. Deze plannen zijn niet alleen in
strijd
met de bevelen van
de
keurvorst maar zouden ook kunnen leiden tot opstand van alle
landstanden,
het verlies van de neutraliteit van de Kleefse landen en veel
andere
moeilijkheden.
HHM moeten het hiermee wel eens zijn. Zij hebben op verzoek van de paltsgraaf immers reeds eerder besloten de executies in het Land van Gulik en het Land van Berg gedeeltelijk te verbieden en uit te stellen.
19/07/1628, 16
1
De propositie is
geïnsereerd in S.G.
3187 en gedrukt
in:
Aitzema, S. & O. kwarto II,
670-671/folio I,
793-794.