10
De afgevaardigden van de
Admiraliteit te Rotterdam
compareren en doen enkele voorstellen.
I Enkele dagen geleden zijn in
Rotterdam enkele Fransen met een door hen op de Engelsen veroverd schip
van zee opgebracht. Het grootste deel van de bemanning en het
schip
waren naar
Zeeland opgestuurd. Naderhand heeft
een
buiskonvooier in dienst van de
Grote Visserij
een Frans schip
van
ongeveer 35 last met zeventig bemanningsleden op zee veroverd
omdat
dit haring van de buizen zou hebben gestolen. Na onderzoek bleken
de eerstgenoemde Fransen onschuldig te zijn: zij hebben geen
Nederlandse schepen beschadigd. De andere Fransen zeiden slechts
acht
tonnen haring van de buizen te hebben gekregen. Zij zouden deze
betalen
en hadden de haring aan boord genomen, maar de stuurlui wilden de
betaling niet aannemen. De Fransen stelden voor in Rotterdam een
toereikende borg te stellen voor alle eventueel door hen aan
Nederlandse
schepen
toegebrachte schade.
HHM laten de in het Engelse scheepje opgebrachte Fransen zonder meer vrijlaten, evenals de andere Fransen. Zij moeten dan wel borg stellen opdat zij de eventuele aan dit land toegebrachte schade zullen vergoeden.
II De raden hebben de van het door het eskader van vice-admiraal
Lieffhebber veroverde schip van kapitein
Michiel
Romboutsz. afkomstige gevangenen uit
Oostende gehoord en onder hen geen
overlopers
gevonden. De gevangenen beweerden geen lijfstraffen te mogen
krijgen,
omdat hun op zee genade was beloofd voordat zij zich hadden
overgegeven. De raden vragen HHM om hierover
hun mening te
geven.
HHM willen dat de raden hierover schriftelijk hun advies opstellen.
III De raden verzoeken betaling van 42.000 gld. boven de door
Holland
opgebrachte 58.000 gld. opdat de beloofde 100.000 gd. voor de soldij van de kapiteins en matrozen op de binnenvaart geheel wordt voldaan.
HHM verzoeken de in gebreke gebleven provincies hun bijdragen te betalen, opdat de matrozen niet zullen muiten.