2
Soelen,
Terestein,
Overlander en
Van der Lingen, afgevaardigden
voor
de uitdieping
en verbetering van de Rijn en IJssel, compareren. Conform de
resolutie van 22
dec.
1626, die van de RvS van 4 jan. 1627 en latere, gelijksoortige
besluiten hebben zij met het leggen van de Vosselsche krib aan
het
Kleefse
gebied bij
Schenkenschans
['s-Gravenwaard]
en het plaatsen van een hoofd aan de kant van
Malburgen geprobeerd meer water van het begin
van
de
Rijn stroomafwaarts en onder
IJsseloord te laten
stromen. Vanwege het hoge water en een tekort aan levend
rijswaardenhout hebben de afgevaardigden de overige punten van de
resoluties niet kunnen uitvoeren, al hadden HHM daaraan een miljoen
gulden willen besteden. De resolutie van 25 aug. over de extra
verlenging van de Vosselsche krib en het herstel van de oude bij
het
Kleefse Spui gelegen krib hebben zij ontvangen
nadat
zij huiswaarts waren gekeerd. Ook menen Van Soelen,
Terestein en Overlander dat men de Vosselsche krib nog niet
moet
verlengen, maar het resultaat hiervan moet afwachten. Als men
met
teveel
geweld opereert, kan de stroom van de
Waal en de
Nederrijn daardoor gevaar lopen. Van der Lingen
beweert echter dat de krib op de genoemde lengte moet worden
gelegd,
omdat deze anders geen nut zou hebben. Hij
onderbouwt zijn bewering met de gezworen verklaring van mr.
Pieter, een oud en deskundig
werkmeester. Hoewel er
tegen het herstel van de oude krib enkele bezwaren kunnen worden
aangevoerd, staan de afgevaardigden gezamenlijk achter de genoemde
resolutie van HHM. Zij verzoeken echter de betaling van de
benodigde
5.000 gld. te regelen. Verder vragen de
afgevaardigden enkele plaatsvervangers aan te stellen om te
zijner tijd de werken te voltooien.
De heren van
Utrecht verzoeken de afgevaardigden om het rapport op schrift te
stellen zodat zij een kopie daarvan aan hun
lastgevers
kunnen sturen. Verder willen zij dat
de Vosselsche krib alsnog met tien à twaalf roeden wordt
verlengd
en
dat de oude krib aan Kleefse zijde wordt hersteld. Hun provincie
zou
onrecht zijn aangedaan, aangezien niet alle punten van de
resoluties
van 22 dec. 1626 en 4 jan. 1627 zijn uitgevoerd. De heren verklaren
geen
subsidie van hun lastgevers voor het werk te verwachten: deze
zouden
genoodzaakt zijn zichzelf te helpen.
HHM laten deze winter met het verlengen van de Vosselsche krib wachten en de oude krib zo spoedig mogelijk herstellen. Zij verzoeken de afgevaardigden dit uit te voeren en verzekeren hun van het daartoe benodigde geld.