11
Ter vergadering compareert de
RvS
die HHM het verzoek voorlegt van de gemene voerlieden van
Utrecht om betaling voor hun legerdiensten anno 1625,
alsmede de verschillende verzoeken van
Mathys
Treuniet en
Cornelis de
Bruyn, werkbazen.
De eerste heeft aan ordonnanties voor aangelegde
fortificaties van het land nog 70.000 gld. tegoed en de ander
24.000
gld. Ze verzoeken om omzetting van hun ordonnanties in
obligaties op
een behoorlijke rente ten laste van de Generaliteit. Ze zullen
zich
ermee tevredenstellen de eerste twee jaren geen geld te
vorderen.
HHM besluiten conform het advies van de RvS, teneinde het land niet te overbelasten met rente en de provincies niet trager te maken met het opbrengen van hun quoten voor de fortificaties, niet in te gaan op hun verzoeken. Maar om Treurniet en De Bruyn tevreden te stellen zal men de verschillende provincies door middel van serieuze brieven aanmanen om binnen een maand ten kantore van ontvanger-generaal
Doublet in baar geld 300.000 gld. op te brengen, in
mindering op hun legerlasten van het lopende jaar 1628, bovenop de
200.000 gld. waarvan al decharges zijn uitgegaan. Dit zal worden
besteed
aan de betaling van de artillerietrein en de schepen die verleden
zomer
verderop zijn gezonden.
HHM besluiten conform het advies. De Raad wordt verzocht aldus aan de provincies te schrijven, Z.Exc. zal worden verzocht dit schrijven alsmede de brieven van HHM
met de zijne te ondersteunen.