10
HHM lezen de memorie van commissaris
Hoogenhouck over de situatie in
Glückstadt.
1
Glückstadt kan niet bevoorraad worden, omdat door het winterweer de schepen niet tot in de stad raken en het omringende land verwoest is en door de soldaten van de
keizer bezet. Het aantal inwoners van de stad is zo gering dat er
nauwelijks voorraad is om de soldaten iets te verkopen. Indien het
magazijn van de
koning
van
Denemarken te weinig gevuld is om de soldaten
tijdens
de winter
te onderhouden, is de financiële steun door de stad
ontoereikend.
Commissaris Hoogenhouck meent echter dat de stad voldoende voorraden heeft,
aangezien hij bij zijn vertrek gezien heeft dat vanuit
Denemarken tweehonderd last mout aankwam. Bovendien
heeft
hij toen gehoord dat de koning van Denemarken
met
twee kooplieden had onderhandeld over de levering van een
redelijke
hoeveelheid eetwaren. Deze mening werd bevestigd door een van de
kooplieden,
Gabriel Marcelis, die
hem en
Morgan drie of vier dagen voor
zijn vertrek
verklaarde dat hij al een grote partij eetwaren, zoals haring,
spek,
stokvis, graan en andere producten, naar Glückstadt had
gestuurd. De
koopman hoopte op dat moment spoedig de verplichtingen uit het
contract
na te kunnen komen. Hoogenhouck heeft tevens
onlangs in
Amsterdam van
Paul de
Wilhelm vernomen dat op last van de koning van
Denemarken een grote hoeveelheid kledij gemaakt werd en
dat
onderhandeld werd om dertigduizend pond kruit naar Glückstadt te
sturen.
Hij
heeft er verder gehoord van twee kapiteins uit het garnizoen van
de
stad, die twee à drie weken geleden waren vertrokken, dat
sinds
zijn vertrek een grote hoeveelheid levensmiddelen en veel brandhout
de stad waren
binnengebracht.
Uit het voorgaande kan besloten worden dat de koning van Denemarken betere voorzorgen neemt dan diens commissarissen laten
weten. Het is dus aannemelijk dat deze commissarissen erop
uit zijn om persoonlijk voordeel uit deze situatie te halen, wat
mogelijk is als in deze vorstperiode de soldij op tijd aan de soldaten gegeven
wordt
en
dezen op hun beurt hun geld noodgedwongen in het bovengenoemde magazijn moeten
uitgeven. Als het geld dat op die manier in het magazijn terechtkomt,
goed gebruikt zou worden, is het inderdaad wenselijk dat de
soldij
stipt wordt betaald. Maar aangezien er aan de ene kant niets te krijgen is bij de
commissarissen en aan de andere kant de
soldaten zeer armoedig gekleed zijn en dringend
hemden,
broeken en schoenen nodig hebben, is het volgens Hoogenhouck
in de vorstperiode beter dat de commissarissen de levensmiddelen uitdelen aan de soldaten
en
hen zo onderhouden. De kostprijs kan daarna verrekend worden. Het
restant van de gelden komt aldus
ten
goede van
de soldaten.
Het is overigens ook zo dat de commissarissen steeds weigerachtig waren geld uit te geven aan de fortificaties. Deze hebben echter door het hoge water uitzonderlijk veel schade geleden, zodat grote herstellingskosten in het verschiet liggen. Het is dus raadzaam om tegen de dooi een goede financiële reserve te hebben.
HHM besluiten deze memorie voor te leggen aan resident
Schultetus en de kapiteins die uit Glückstadt zijn gekomen en in de
memorie vermeld worden, om zo volledige
informatie te verkrijgen over de situatie aldaar. Daarna zal de
kwestie
van de wissels zo snel mogelijk afgehandeld worden op gepaste
wijze.
26/01/1629, 10
1
Geïnsereerd in S.G. 3188.