26/01/1629, 10

 
English | Nederlands

26/01/1629, 10

10 HHM lezen de memorie van commissaris Hoogenhouck over de situatie in Glückstadt. 1
Glückstadt kan niet bevoorraad worden, omdat door het winterweer de schepen niet tot in de stad raken en het omringende land verwoest is en door de soldaten van de keizer bezet. Het aantal inwoners van de stad is zo gering dat er nauwelijks voorraad is om de soldaten iets te verkopen. Indien het magazijn van de koning van Denemarken te weinig gevuld is om de soldaten tijdens de winter te onderhouden, is de financiële steun door de stad ontoereikend.
Commissaris Hoogenhouck meent echter dat de stad voldoende voorraden heeft, aangezien hij bij zijn vertrek gezien heeft dat vanuit Denemarken tweehonderd last mout aankwam. Bovendien heeft hij toen gehoord dat de koning van Denemarken met twee kooplieden had onderhandeld over de levering van een redelijke hoeveelheid eetwaren. Deze mening werd bevestigd door een van de kooplieden, Gabriel Marcelis, die hem en Morgan drie of vier dagen voor zijn vertrek verklaarde dat hij al een grote partij eetwaren, zoals haring, spek, stokvis, graan en andere producten, naar Glückstadt had gestuurd. De koopman hoopte op dat moment spoedig de verplichtingen uit het contract na te kunnen komen. Hoogenhouck heeft tevens onlangs in Amsterdam van Paul de Wilhelm vernomen dat op last van de koning van Denemarken een grote hoeveelheid kledij gemaakt werd en dat onderhandeld werd om dertigduizend pond kruit naar Glückstadt te sturen. Hij heeft er verder gehoord van twee kapiteins uit het garnizoen van de stad, die twee à drie weken geleden waren vertrokken, dat sinds zijn vertrek een grote hoeveelheid levensmiddelen en veel brandhout de stad waren binnengebracht.
Uit het voorgaande kan besloten worden dat de koning van Denemarken betere voorzorgen neemt dan diens commissarissen laten weten. Het is dus aannemelijk dat deze commissarissen erop uit zijn om persoonlijk voordeel uit deze situatie te halen, wat mogelijk is als in deze vorstperiode de soldij op tijd aan de soldaten gegeven wordt en dezen op hun beurt hun geld noodgedwongen in het bovengenoemde magazijn moeten uitgeven. Als het geld dat op die manier in het magazijn terechtkomt, goed gebruikt zou worden, is het inderdaad wenselijk dat de soldij stipt wordt betaald. Maar aangezien er aan de ene kant niets te krijgen is bij de commissarissen en aan de andere kant de soldaten zeer armoedig gekleed zijn en dringend hemden, broeken en schoenen nodig hebben, is het volgens Hoogenhouck in de vorstperiode beter dat de commissarissen de levensmiddelen uitdelen aan de soldaten en hen zo onderhouden. De kostprijs kan daarna verrekend worden. Het restant van de gelden komt aldus ten goede van de soldaten.
Het is overigens ook zo dat de commissarissen steeds weigerachtig waren geld uit te geven aan de fortificaties. Deze hebben echter door het hoge water uitzonderlijk veel schade geleden, zodat grote herstellingskosten in het verschiet liggen. Het is dus raadzaam om tegen de dooi een goede financiële reserve te hebben.
HHM besluiten deze memorie voor te leggen aan resident Schultetus en de kapiteins die uit Glückstadt zijn gekomen en in de memorie vermeld worden, om zo volledige informatie te verkrijgen over de situatie aldaar. Daarna zal de kwestie van de wissels zo snel mogelijk afgehandeld worden op gepaste wijze.

1 Geïnsereerd in S.G. 3188.