7
Mandemaecker, gecommitteerde van de Admiraliteit in Zeeland, dient de
schriftelijke versie van zijn mondelinge propositie d.d. 14 feb.
in.1
Mandemaecker schrijft dat de
Admiraliteit in
Zeeland
bedroefd en ontsteld is nu blijkt uit het
rapport van
hun collega-raad
Thienhoven dat
HHM hun niet toestaan het
equivalent van
hetgeen door hen betaald is uit het inkomen van het jaar 1628, als
goede betaling mee te rekenen bij de oude schulden. De
Admiraliteit
ziet geen
mogelijkheid de bevelen van HHM inzake de equipage van dit lopende
jaar na te komen. Zij kunnen de onkosten van het jaar 1628 niet
betalen, omdat alles opgaat aan de betaling van oude schulden, te
weten 47.864 gld. soldij voor bootsvolk, 27.490
gld.
voor elf maanden mondvoorraad, 17.471 gld. aan equipage en
6.979
gld. aan
buskruit, tezamen 99.804 gld. Vlaams. Zij zagen zich tot deze
betaling gedwongen om muiterij onder het scheepsvolk van Zeeland
en
de reeds dreigende stopzetting van leveranties door bakkers,
brouwers
en anderen, als gevolg van de grote achterstallen te voorkomen. Ter
continuering van de diensten van het bootsvolk en leveranties
zouden
eerst
zij betaald moeten worden, van wie de tegoeden het langst onbetaald
zijn gebleven. Het zou een slechte indruk maken als men het
bootsvolk dat reeds vijftig maanden of meer achterstallig is,
slechts
beloften doet en degenen die maar tien of twaalf maanden gediend
hebben,
uitbetaalt. Hetzelfde geldt voor de leveranciers, die al dertig
maanden
niet
zijn betaald. De Admiraliteit vraagt tevens de Zeeuwse vissersvloot
in
dezelfde verhouding als de Hollandse te laten konvooieren door
oorlogsschepen.
HHM committeren
Essen,
Van der Dusse,
Beaumont,
Ploos,
Eysinga,
Haersolte en
Schaffer om de zaak te
onderzoeken en hierover te rapporteren.
17/02/1629, 7
1
Geïnsereerd in S.G.
3188.