8
Naar aanleiding van de door de gedeputeerden van Holland meegedeelde moeilijkheden op de
Oostzee besluiten HHM de Admiraliteiten te schrijven te
verhinderen dat er schepen daarheen varen die niet uitgerust
zijn
zoals vastgelegd in het plakkaat op de uitrusting en de bemanning.
De
schepen moeten bovendien in admiraalschappen varen en vergezeld
zijn
van vijf of zes goede konvooischepen, die tot
Danzig
[Gdansk] of
Koningsbergen
[Kaliningrad] meevaren.
Indien het konvooi niet sterk genoeg is moeten zij de schepen tot 1
mei in
de
Republiek houden.
Carel van
Cracou,
commissaris in de Sont, wordt schriftelijk opgedragen geen schepen
uit de Republiek of schepen op doorreis door te laten
totdat de schepen die in de andere richting varen in de
Sont zijn aangekomen. Op die
manier kunnen ze het veiligst varen als de oorlogsschepen van
Zweden en
Denemarken op zee
zijn.