12
De
Admiraliteit te Amsterdam
antwoordt in haar brief d.d. Amsterdam 31 maart op de missive van HHM d.d. 24 maart. De Admiraliteit heeft deze missive besproken met enkele gedeputeerden van de
Admiraliteit in het Noorderkwartier
. De Amsterdamse Admiraliteit is tot het besluit gekomen dat het niet mogelijk is gevolg te geven aan het plakkaat op de uitrusting en de bemanning van de schepen. De gestelde termijn is te kort en bovendien is de hoeveelheid geschut die volgens het plakkaat nodig is, niet gemakkelijk te verkrijgen. De schepen die uitgerust zijn om naar de
Oostzee en naar
Noorwegen te varen, kunnen er wel
toe gebracht worden dat in admiraalschappen te doen. De
Admiraliteit in het Noorderkwartier heeft besloten dit te doen.
De Admiraliteit meldt daarnaast dat zij in plaats van de vijf of zes oorlogsschepen voor de Oostvaarders, er slechts twee gereserveerd heeft. De Admiraliteit in het Noorderkwartier was van mening dat dat voldoende moest zijn voor het konvooi.
De vergadering schrijft de twee betrokken Admiraliteiten dat zij gevolg moeten geven aan het plakkaat op de uitrusting en de bemanning van de schepen, zonder daarin in gebreke te blijven. Zij moeten tevens de schepen in admiraalschappen laten varen. De straffen voor overtredingen staan vermeld in het plakkaat. HHM vertrouwen erop dat geen gelegenheid gemist wordt om de schepen uit te rusten volgens de normen van het plakkaat, dat sinds het aflopen van het Bestand viermaal vernieuwd is. De gedeputeerden van de verschillende Admiraliteiten en de gecommitteerden van de havensteden van
Holland en
West-Friesland hebben bovendien op 20
okt. 1628 plechtig beloofd het plakkaat, met de aanpassing op
aangeven
van enkele leden van Holland, stipt na te volgen. Zij hebben
bovendien
gezegd overtreders te zullen vervolgen volgens de bepalingen van
hetzelfde plakkaat. Als blijk van de moeite die de Admiraliteiten
hiervoor doen, moeten zij hun commissarissen of andere gelastigden
laten weten welke schippers zee kiezen zonder het plakkaat
opgevolgd te hebben of dat slechts ten dele gedaan hebben. De lijst
met
deze schippers moet dan vervolgens naar HHM gestuurd worden die
de
nodige maatregelen zullen nemen.
Op het tweede punt besluit de vergadering dat de Admiraliteiten de schepen die naar het oosten varen, moeten laten vergezellen door vijf of zes konvooischepen. Indien zulks niet mogelijk is, mag het konvooi beperkt worden tot vier schepen. De helft van die schepen moet meevaren tot
Danzig
[Gdansk] of
Koningsbergen
[Kaliningrad].
De ordinaris en extraordinaris gedeputeerden van
Holland wordt verzocht zich uit te spreken over het concept van de
nadere eed voor de raden van de Admiraliteiten om hen eraan te
houden
de resoluties van HHM beter op te volgen, zoals die met kennis van
zaken en na advies van Z.Exc. genomen zijn en nog te nemen zijn om
de
veiligheid op zee beter te kunnen garanderen. Ook het genoemde
plakkaat
over de uitrusting en de bemanning op zee en de plakkaten aangaande
de
uitbreiding van de konvooien en de licenten vallen onder deze eed.
Dezelfde gedeputeerden worden daarnaast aangemaand ervoor te zorgen
dat
hun
principalen
ermee instemmen
dat
het concept van het octrooi voor de compagnie van assurantie
besproken
wordt met gecommitteerden van HHM. Zij moeten de bezwaren die de
heren
van Holland hebben tegen de toekenning vernemen en erover
argumenteren. De afgevaardigden van de overige gewesten zijn er
namelijk van overtuigd dat de Nederlandse kooplieden, wanneer die
compagnie opgericht is, veel veiliger handel kunnen drijven over
zee.
Bovendien kunnen de provincies op die manier ontslagen worden van
de
hoge extraordinaris subsidies voor de oorlog ter zee. De
afgevaardigden
verklaren deze subsidies niet te kunnen blijven geven.