12
Veltdriel, uit
Friesland teruggekeerd, brengt
verslag uit van zijn overeenkomstig de opdracht van HHM d.d. 22
dec. 1628 gedane poging om de
Staten van
Friesland
te bewegen tot het consent van hun quote in
de
300.000 gld. in plaats van de legerlasten van 1628. Deze komen
bovenop
de 200.000 gld. waarop decharges uitgegaan zijn voor de betaling
van de trein van de artillerie en van de
schepen die verleden jaar in het noorden zijn geweest. Dit brengt
het totaalbedrag op 500.000 gld.
Verder heeft
Veltdriel de Staten verzocht de repartitie d.d.
27
jan. aan te nemen van de lopende schulden van de Colleges ter
Admiraliteit uit de periode 1622 tot en met 1627. Op geen van beide
verzoeken
heeft hij een positieve resolutie kunnen verkrijgen, zoals blijkt
uit
het antwoord:1
De Staten van Friesland hebben het voorstel van HHM dat hun mondeling en schriftelijk door Veltdriel, hun afgevaardigde in de Staten-Generaal, bekendgemaakt is, grondig onderzocht.
Op het eerste punt verklaren zij dat omwille van de aard van de schulden van 1625, 1626 en 1627 niet ingestemd kan worden met de betaling van hun quote in de geëiste 300.000 gld. De Staten hebben immers in 1627 krachtens de resolutie van HHM 180.000 Kar.gld. overgemaakt voor de betaling van de waardgelders van de gezamenlijke gewesten, op voorwaarde dit bedrag in mindering te mogen brengen in de consenten voor de legerkosten van de genoemde jaren. Zij hebben bovendien in die en voorgaande jaren geen consent aangenomen voor de betaling van de fortificaties dan met de beperking dat zij dit geld mochten aanwenden voor de verdediging van hun grenssteden, zoals ook andere provincies dat gedaan hebben. Om die reden hebben zij sinds vele jaren grote onkosten gemaakt voor hun grenssteden, die normaal door de Generaliteit gedragen worden. De Staten twijfelen er niet aan of HHM zullen zien dat door het verschaffen van de genoemde 180.000 Kar.gld. en andere bedragen al betaald is voor de consenten in de legerlasten van de genoemde jaren. Bij de afrekening van de gemaakte onkosten voor de fortificaties van de grenssteden zal blijken dat de Staten van Friesland hun plicht hebben gedaan wat de fortificatiegelden aangaat en dat hun bijgevolg niets verweten kan worden.
Het tweede punt had betrekking op de repartitie van de achterstallige schulden van de Admiraliteiten uit de periode 1622 tot en met 1627, in de resolutie van HHM d.d. 17 nov. 1628 begroot op 2.100.000 gld. De Staten van Friesland kunnen zich niet herinneren dat zij zonder enige restrictie consent gegeven hebben op de betaling van hun quote. Zij hebben deze restricties opgenomen in hun resolutie d.d. 16 aug. 1628, die echter tot nu toe zonder gevolg gebleven is. Wat dit tweede punt aangaat, volharden de Staten in de inhoud van deze resolutie en vragen HHM met de daarin opgenomen bezwaren rekening te houden. Friesland moet in deze slechte tijd en wegens geldgebrek ontslagen worden van de repartitie en de daarin opgenomen betaling. De Staten zullen het verzoek van HHM opnieuw in overweging nemen, zodra de consenten voor 1629 voldaan zijn en het nodige geld gevonden is, wat de inwoners van de provincie zeker zullen voelen. In deze en andere zaken zal het gewest zich een trouw voorstander en een goede bondgenoot tonen.
Deze missive d.d. Leeuwarden 13 feb. werd ondertekend door
V. Buttinga voor Oostergo,
Julius van
Eysinga en
Diurre
Gosses voor
Westergo,
Sako Fockens en
Hessel van
Sminia
met hun gebieden voor Zevenwouden, en ...2 namens de
steden. Het afschrift werd gemaakt door
T.
Marssum, secretaris van de Staten van Friesland.
De vergadering bedankt Veltdriel voor de gedane moeite. De gedeputeerden die op dit moment in
Friesland zijn worden op de hoogte gebracht van de genoemde
resultaten
en krijgen de opdracht verder aan te dringen op de goedkeuring van
beide verzoeken. Verder schrijven HHM een vermanende brief aan de
Staten van Friesland om hun instemming te verkrijgen. Indien zij
bezwaar blijven maken, zal met Z.Exc. en de RvS overlegd worden over
verdere
stappen.
06/04/1629, 12
1
Geïnsereerd in S.G.
3188 en gedrukt in Aitzema, S. &
O. kwarto II,
800-801/folio I,
849.
2
De namen
van de
ondertekenaars voor de steden worden niet genoemd.