21/04/1629, 6

 
English | Nederlands

21/04/1629, 6

6 Noortwyck, Beaumont en Ploos brengen verslag uit van hun onderhoud met de graaf zu Schwarzenberg, krachtens de resolutie d.d. 17 april. HHM hadden uit het rapport van de gedeputeerden die hem het antwoord op zijn propositie d.d. 2 april bezorgden, begrepen dat er een aantal punten was waarvan in het antwoord geen sprake was. De graaf had toen verzocht alsnog een beslissing te nemen op deze punten. De vergadering verzocht hem daarop deze punten op papier te stellen, waartoe de graaf naar eigen zeggen bereid was. Hij heeft de genoemde gedeputeerden de onderstaande punten voorgelegd.1
De vergadering besluit deze punten voor te leggen aan Essen en de andere gedeputeerden die over de propositie d.d. 2 april vergaderd hebben. Zij moeten de punten onderzoeken en er verslag van doen.
De graaf zu Schwarzenberg heeft op 2 april namens de keurvorst van Brandenburg HHM op de hoogte gebracht van het voorlopige akkoord met de hertog van Palts-Neuburg over het Land van Gulik [Jülich] en Kleef. Hij heeft hun tevens verzocht te assisteren bij het uitvoeren van de bepalingen.
HHM hebben zich daartoe bereid getoond, waarvoor de graaf hun namens de keurvorst ten zeerste dankbaar is. De vergadering heeft hem verzocht de te bespreken punten voor de uitvoering en vervolmaking van het verdrag op papier te stellen. Om deze reden worden de betreffende extracten en clausules van het verdrag waar de keurvorst de mening van HHM over wil horen in de hiernavolgende punten uiteengezet. Hij vraagt hun opnieuw zich daarover te beraden om het in het verdrag beoogde effect te bereiken.
Onder meer wordt in het verdrag bepaald dat alle vijandigheden, represailles en andere gewelddaden, hoe ze ook mogen heten, in de Gulikse en Kleefse landen beëindigd worden en dat alle nog gevangen inwoners vrijgelaten worden. Bijgevolg wordt HHM verzocht aan de heer van Gent, zijn ondergeschikte Johan Retzer en anderen aan wie zij de uitvoering van de executies in de genoemde landen opgedragen hebben, te bevelen deze executies op de inwoners in de toekomst achterwege te laten. Dit verzoek komt voor de keurvorst op de eerste plaats, omwille van de hiernavolgende redenen. Door het sluiten van het verdrag vervalt immers de motivatie van dergelijke executies. De keurvorst heeft tevens beloofd er een einde aan te maken en is derhalve aan zijn woord gebonden. In het akkoord is bovendien vastgesteld dat dit artikel vanaf 1 mei moet worden uitgevoerd, waarop de keurvorst de hem toegekende landen weer in bezit kan nemen. Het is dan niet meer dan billijk dat de executies stopgezet worden, opdat de tegenpartij geen aanleiding heeft om de keurvorst van het bezit van deze landen af te houden. Bovendien weten HHM in welke netelige positie de keurvorst door deze executies aan het keizerlijk hof is gebracht, niet alleen wat zijn positie in het Land van Kleef en van Gulik betreft, maar ook die in zijn keurvorstendommen. Hij is dus genoodzaakt op dit akkoord, hoe schadelijk ook, in te gaan, liever dan in die gevaarlijke positie te blijven.
Namens de keurvorst vertrouwt de graaf erop dat HHM niet graag zien dat de keurvorst door de executies zijn landen en onderdanen in gevaar brengt. Evenmin kan het de bedoeling van HHM zijn de keurvorst de effecten van het verdrag te onthouden en hem te verplichten zijn woord te breken.

1 Geïnsereerd in S.G. 3188 en gedrukt in Aitzema, S. & O. kwarto II, 745-746/folio I, 827.