14
HHM horen het rapport van
Rantwijck die conform de resolutie d.d. 15 april in afwezigheid van
Bruninxs en
Ploos
de vier
door de
graaf zu Schwarzenberg
aan
Noortwijck
en
andere gedeputeerden van HHM voorgelegde punten heeft
onderzocht.
HHM zullen hierover met de graaf spreken. Op het eerste punt, aangaande het optreden van overste
Gent jegens die van
Paderborn, zal hem
geantwoord
worden dat de overste ernstig aangemaand is daarmee op te houden.
HHM
vertrouwen erop dat hij dit bevel opvolgt.
Het
tweede punt betrof de klachten en de beschuldigingen die
Casper Simonides Rits heeft geuit
aan
het hof van de
keizer aangaande de machtiging
tot de uitvoering en bekendmaking van de traktaten die
tussen de
keurvorst van Brandenburg en de
Republiek zijn gesloten. HHM
zeggen hiervan geen kennis te hebben.
Op het derde punt, aangaande de Munt van
Huissen
en
het aldaar ophalen van de muntmeester, laten HHM weten dat hij
een groot aantal verschillende munten ver beneden de voet van de
rijksmunt
liet slaan, die
bovendien van laag allooi waren. Deze munten werden in grote
hoeveelheden de Republiek binnengebracht, tot schade van de
ingezetenen, omdat de plaats dichtbij ligt en een enclave vormt in
het territorium van HHM. Om deze reden
hebben
zij zich genoodzaakt gezien tegen deze schadelijke en frauduleuze
munten op te treden door de muntmeester op te halen en zijn
werktuigen in beslag te nemen. HHM zijn van mening de keurvorst,
wiens
naam op de munten misbruikt werd, een even grote dienst bewezen te
hebben als henzelf. In geen geval was het de bedoeling de
autoriteit of
de soevereiniteit van de keurvorst aan te tasten. Wat het vierde
punt
betreft, over het innen van de contributies van de
geestelijkheid, besluiten
HHM dat hun gedeputeerden de graaf moeten zeggen dat het
zonder de inning van die contributies niet mogelijk zou zijn
geweest
de
compagnie ruiters van de
heer van
Soppenbroeck
te
onderhouden. Dan zou de compagnie
ontbonden zijn, tot groot nadeel en schande van de keurvorst. HHM
zullen
de
inning van de contributies stopzetten als de keurvorst vaste
middelen aanwijst
waaruit
de
genoemde compagnie en andere eenheden in dienst van de keurvorst
onderhouden
kunnen worden. Uit die inkomsten moet tevens de door HHM
voorgeschoten 100.000
rijksdaalder met de daarop nog te ontvangen rente terugbetaald
worden.