15/05/1629, 4

 
English | Nederlands

15/05/1629, 4

4 Adam, graaf zu Schwarzenberg, afgezant van de keurvorst van Brandenburg, doet HHM een mondelinge propositie, die hij later schriftelijk indient.1
Zes weken geleden, op 2 april om precies te zijn, heeft de graaf HHM namens de keurvorst van Brandenburg op de hoogte gebracht van het voorlopig akkoord dat de keurvorst met de hertog van Palts-Neuburg had afgesloten over het Land van Gulik [Jülich] en Kleef. Bij die en andere gelegenheden heeft hij de vergadering en de gedeputeerden van HHM zowel mondeling als schriftelijk verzocht een einde te stellen aan de vijandelijkheden en de executies die dagelijks door de ondergeschikten van HHM, met name overste Gent en Johan Retzer, uitgevoerd worden. HHM en hun gedeputeerden hebben daartegen aangevoerd dat de executie van de contributies uitsluitend dient om de soldaten te betalen die krachtens de alliantie voor rekening van de keurvorst zijn. Door het afsluiten van het verdrag vervalt deze reden echter, aangezien de verdediging van de keurvorst in het Kleefse land daardoor niet meer nodig is, en daarmee verliest ook de genoemde alliantie haar kracht. Dat staat duidelijk aangegeven in de tekst van de alliantie, voornamelijk in het derde artikel. De keurvorst is dus niet meer gehouden de soldaten te betalen en is van plan hen af te danken en ook de executie van de contributies stop de zetten.
De graaf heeft HHM en hun gedeputeerden gewezen op de schadelijke gevolgen van de executies voor de keurvorst, niet alleen in Kleef, maar ook in zijn overige gebieden. De keizerlijke mandaten en processen zijn bijzonder scherp voor de keurvorst en het is reeds zo ver gekomen dat er verschillende vonnissen zijn geveld en decreten tegen hem zijn uitgesproken. HHM vinden bij deze missive een afschrift van enkele van deze stukken. De keizer heeft de keurvorst zes weken gegeven om aan te tonen dat een einde is gesteld aan de door HHM voorgenomen executies. In de derde plaats maakt de graaf HHM attent op het feit dat de keurvorst het gunstige effect van het akkoord met de hertog van Palts-Neuburg ontnomen wordt indien de executies doorgaan. Daarom hoopt de graaf op een gunstig besluit van HHM.
De graaf heeft echter nog geen antwoord gekregen op het gerechtvaardigde verzoek van de keurvorst. Hij heeft evenmin vernomen dat HHM iets tegen dat verzoek in te brengen hebben en zelf kan de graaf geen enkel argument bedenken. De gedeputeerden van HHM hebben hem laten weten dat de executies makkelijk stopgezet kunnen worden als HHM andere middelen ter beschikking gesteld worden om de voorgeschoten 100.000 rijksdaalder te recupereren. Een tweede voorwaarde is dat de keurvorst in de alliantietekst verklaart nog twintig jaar lang wat krijgsvolk te onderhouden als vergoeding voor de ontvangen steun. De graaf heeft daartegen aangevoerd dat beide voorwaarden onvoldoende reden zijn om de voortzetting van de executies te rechtvaardigen, vanwege de daaraan verbonden gevaren. Er kan voor deze twee voorwaarden een oplossing gevonden worden die geen gevaren inhoudt. De graaf heeft bovendien aangeboden namens de keurvorst met HHM te onderhandelen over een eerlijke en bevredigende verrekening van de 100.000 rijksdaalder. Wat verder het twintigjarige onderhoud van soldaten aangaat, heeft de graaf beargumenteerd waarom dit (zelfs al zou men deze verplichting aangegaan zijn) onmogelijk is, zolang nog niet duidelijk is of de keurvorst Kleef dan wel Berg behoudt. Dit blijkt overigens duidelijk uit het voorgelegde akkoord met de hertog van Palts-Neuburg. Bovendien heeft de koning van Spanje zich nog niet uitgesproken over de vraag of hij de Kleefse landen zal laten ontruimen en, zo ja, in welke mate. De keurvorst heeft er vertrouwen in dat HHM bij het nalezen van de alliantie tot het besluit zullen komen dat dit twintigjarig onderhoud niet op een gefundeerde manier kan worden verlangd. De graaf dringt bij HHM nogmaals aan op een antwoord.
Een resolutie bleef uit en zowel overste Gent als Retzer zetten de executies voort, nog rigoureuzer dan voorheen. HHM is nu al verschillende keren te kennen gegeven in welk een netelige positie zij de keurvorst brengen door het voortzetten van de executies. Bovendien moeten zij toch al gemerkt hebben dat de keurvorst en andere vorsten, die HHM en Brandenburg als bondgenoten beschouwen en weten welk een overlast deze staat jaar na jaar door de oorlog van HHM ondervindt, het zeer vreemd vinden dat de Republiek aan de basis ligt van een dreigend verlies van de Kleefse landen, in plaats van deze te beschermen. Dit is zeker het geval wanneer de keurvorst verneemt op wat voor een kleinerende en weinig respectvolle manier de ondergeschikten van HHM te werk gaan in deze kwestie en in het hele land de regels stellen. Het lijkt dan alsof de wettelijke verordeningen van de keurvorst zelf of zijn regering eenvoudigweg opgeheven worden en de onderdanen onder het gezag van 's- Gravenhage geplaatst zijn. Meer dan de helpende bondgenoten van de keurvorst lijken HHM zijn soevereinen en landsheren. De gedeputeerden van HHM zijn hierover nader bericht en hebben afschriften van enkele verordeningen van overste Gent gekregen. De Staten-Generaal kunnen wel begrijpen dat deze gang van zaken niet in dank wordt afgenomen, door de landstanden en onderdanen, noch door de keizer en de Rijksstanden. Dit kan leiden tot nadelige resoluties.
Om al deze redenen neemt de graaf nogmaals de vrijheid om HHM te verzoeken hun verantwoordelijkheid als bondgenoot en vriend te nemen en hun ondergeschikten, overste Gent en Johan Retzer, in elk geval de stopzetting van de executies te bevelen. Hij vraagt tevens om hem schriftelijk op de hoogte te brengen van de genomen resolutie, zodat de keurvorst zich tegen de klagende landstanden en de keizer kan verdedigen. De keurvorst wil niets liever dan vriendschap en goede nabuurschap onderhouden. HHM willen door het tolereren van het gedrag van hun ondergeschikten toch niet te kennen geven weinig gelegen te laten liggen aan het behoud van de keurvorst of diens vriendschap. Anders zal de keurvorst zich over het optreden van de ondergeschikten van HHM openlijk beklagen en bij anderen bescherming zoeken. Tot slot vraagt de graaf het hem niet kwalijk te nemen dat hij de nood waarin zijn heer zich door de executies bevindt, als goede vriend niet kon verzwijgen, maar moest bekendmaken.
Schwarzenberg overlegt ter vergadering tevens een afschrift van een keizerlijk mandaat. De propositie en het mandaat gaan voor advies naar de RvS.

1 De in het Duits gestelde propositie is geïnsereerd in S.G. 3188. Een Nederlandse vertaling ervan is gedrukt in Aitzema, S. & O. kwarto II, 753-756/folio I, 830-831.