17
De
Admiraliteit te Amsterdam
beantwoordt d.d. Amsterdam 20 april de brief van HHM d.d. 14 feb., haar samen met enkele stukken toegezonden. Deze betrof het terugroepen van de
consul in Tunis en de
consul in Algiers,
het lenen van
het achterstallige
geld voor hun traktement en andere noodzakelijke uitgaven, en de
naleving van het plakkaat d.d. nov. 1627 op de inspectie,
bemanning
en
uitrusting van de schepen die door de
Straat van
Gibraltar varen. Verder handelde de brief ook over het
onrecht
dat orateur
Haga de Nederlandse
kooplieden naar
men
zegt aandoet door 3 ½ à 4 procent van de
goederen te eisen die
Nederlanders in Franse en Engelse schepen onder bescherming van
de consuls van deze naties naar de
Levant sturen.
De Admiraliteit antwoordt daarop dat de terugroeping van de consuls zoveel mogelijk versneld moet worden en dat prompt opdracht moet worden gegeven tot het lenen van het geld, ter voorkoming van verdere schade voor het land. Het aangehaalde plakkaat moet stipt nageleefd worden: er mag geen schip meer door de Straat varen dat niet conform de bepalingen uitgerust en bemand is. Wat de ongelijke behandeling aangaat, zouden HHM naar eigen oordeel moeten handelen om de Nederlanders te helpen.
Conform de resolutie d.d. 29 jan. wordt besloten de consuls terug te roepen. De Admiraliteit wordt gemachtigd zoveel geld te lenen als nodig is, ook voor de betaling van de 1.000 realen van achten en de rente daarop die gezant
Pynacker onder borg van
Lamberto
Verhaer in Tunis
heeft geleend. Inclusief onkosten en voorschot tot en met 14 feb.
gaat
het om een bedrag van 7.761 gld. 4 st. Dit bedrag moet wel
terugbetaald
worden uit de lastgelden. HHM vragen hierop spoedig te
antwoorden. Een beslissing op de overige punten wordt
uitgesteld.