12/01/1630, 14

 
English | Nederlands

12/01/1630, 14

14 HHM lezen de memorie van rentmeester Suerius. Ten eerste wil Suerius van HHM vernemen of hij in het betalen van de renten de order op de rekeningen van rentmeester Brouchoven moet volgen. De rekeningen zijn Suerius op last van HHM of hun gedeputeerden te velde ter hand gesteld, die daaruit verschillende staten heeft gemaakt en zaken heeft vastgesteld tot nadere informatie van HHM. Ten tweede constateert de rentmeester dat voorheen door hem niet iedereen volledig is betaald die in Brouchovens rekening staan aangetekend, maar alleen diegenen die hebben bewezen onder gezag van HHM te zijn gebleven, alsmede degenen die zich in neutrale landen hebben opgehouden. Ten gevolge daarvan zijn enkelen door beide zijden van betaling uitgesloten, die vanaf nu ook betaald zullen worden, evenals degenen die bij het overgaan van 's- Hertogenbosch ingezetenen van dit land zijn geworden. Ten derde is de rentmeester van mening dat degenen die zowel door dit land als door de vijand zijn betaald of die ten onrechte zijn uitbetaald, dit behoren te restitueren. Over de betaling kon makkelijk verwarring ontstaan, omdat tot de verovering van 's-Hertogenbosch de vijands rentmeester Brouchoven en de rentmeester van HHM Zuerius uit de Meierij van 's-Hertogenbosch middelen hebben ontvangen ter betaling van de rentieren. De beide rentmeesters hebben de aan het kwartier toegewezen renten ook betaald. Ten vierde vraagt hij zich af of de rentieren die met de stad 's-Hertogenbosch aan deze zijde zijn gekomen anders zullen worden betaald vanaf het moment dat de stad en de Meierij van 's-Hertogenbosch in handen van HHM zijn gekomen. Degenen met aanspraken die langer teruggaan moeten betaald zien te worden uit de nog openstaande middelen.
HHM stellen thesaurier-generaal Van Goch en de beide superintendenten van de beden van Brabant deze memorie ter hand ter nadere bestudering en voor advies.