14
HHM lezen de memorie van rentmeester
Suerius. Ten eerste wil Suerius van HHM
vernemen of
hij in het betalen van de renten de order op de rekeningen van
rentmeester Brouchoven moet volgen. De
rekeningen
zijn Suerius op last van HHM of hun gedeputeerden te velde ter
hand gesteld, die daaruit
verschillende staten heeft gemaakt en zaken heeft vastgesteld tot
nadere informatie van HHM. Ten tweede constateert de rentmeester
dat
voorheen door hem niet iedereen volledig is betaald die in
Brouchovens
rekening staan aangetekend, maar alleen diegenen die hebben bewezen
onder gezag van HHM te zijn gebleven, alsmede degenen die zich in
neutrale landen hebben opgehouden. Ten gevolge daarvan zijn
enkelen
door beide zijden van betaling uitgesloten, die vanaf nu ook
betaald
zullen worden, evenals degenen die bij het overgaan van
's-
Hertogenbosch ingezetenen van dit land zijn
geworden. Ten derde is de rentmeester van mening dat degenen die
zowel
door dit land als door de vijand zijn betaald of die ten onrechte
zijn uitbetaald, dit behoren te restitueren. Over de betaling kon
makkelijk verwarring ontstaan, omdat tot de verovering van
's-Hertogenbosch de vijands rentmeester
Brouchoven en de
rentmeester van HHM Zuerius uit de
Meierij van
's-Hertogenbosch middelen hebben ontvangen ter
betaling van de rentieren. De beide
rentmeesters
hebben de aan het kwartier toegewezen renten ook betaald. Ten
vierde
vraagt hij zich af of de rentieren die met de stad
's-Hertogenbosch
aan deze zijde zijn gekomen anders zullen worden betaald vanaf het
moment dat de stad en de Meierij van 's-Hertogenbosch in handen van
HHM
zijn gekomen. Degenen met aanspraken die langer teruggaan moeten
betaald zien te worden uit de nog openstaande middelen.
HHM stellen thesaurier-generaal
Van Goch en de beide superintendenten van de beden van Brabant deze
memorie ter hand ter
nadere bestudering en voor advies.