15/01/1630, 3

 
English | Nederlands

15/01/1630, 3

3 Syndicus Johan Preyswerck, afgezant van de burgemeesters en raad van de stad Bremen en volgens zijn geloofsbrief d.d. Bremen 21 okt. 1629, doctor in de rechten, ontvangt antwoord1 op de door hem op 21 dec. 1629 eerst mondeling afgelegde en later uit naam van het stadsbestuur van Bremen op schrift overhandigde propositie. Het antwoord wordt voorgelezen en aangenomen.
HHM hebben de propositie onderzocht. Zij bedanken de burgemeesters en raad voor hun vriendelijke begroeting en ze wensen hun ook alle voorspoed en geluk.
Ten eerste reageren ze op het punt van de belemmering van het handelsverkeer van Bremen door het leggen van oorlogsschepen op de Wezer. Dat is niet ingegeven door kwade berichten van afgunstige mensen of om het handelsverkeer van Bremen en zijn inwoners op enige wijze te hinderen. De intentie hiervan is slechts de toevoer van levensmiddelen naar de vijandelijke legers te beletten, omdat zij ons land waren binnengevallen om het land en zijn inwoners schade te berokkenen en ze te overrompelen. Indien dat was gelukt zou het zelfs tot schade van de stad Bremen en andere goede vrienden en bondgenoten hebben geleid, dat zullen de burgemeesters en raad in hun wijsheid zelf wel inzien. Zij zullen zich op de Wezer ook in de toekomst als vriend en nabuur gedragen en de sluiting opheffen wanneer de situatie van het land dat toelaat. Zij vertrouwen erop dat de burgemeesters en raad zich hiermee tevreden stellen.
Wat betreft het tweede punt, het stropen en roven door soldaten van Bourtange tot voor de poort van de stad Bremen geven HHM oprecht te kennen dat dit is gebeurd buiten hun medeweten en last. Over die misstanden zal informatie worden ingewonnen en dit zal nader worden gereguleerd. Z.Exc. de prins van Oranje heeft bij eerdere, soortgelijke klachten de commandant van Bourtange en alle andere, omliggende garnizoenen in november en december 1629 een scherpe brief geschreven en hen gemaand orde te houden in hun garnizoenen en de neutrale buren geen overlast te bezorgen. Ter geruststelling van de burgemeesters en raad van Bremen zullen HHM hun scherpe bevelen herhalen en vernieuwen en indien (wat men niet verwacht) dergelijke excessen in de toekomst door soldaten van het land worden gepleegd, dan zullen deze in gevangenschap met de telastlegging naar het naburige garnizoen gezonden dienen te worden. Zij worden als voorbeeld gesteld.
Op het derde punt, de verzochte uitvoer van driehonderd of vierhonderd last rogge uit deze provincie naar Bremen tot het noodzakelijke onderhoud van de stad en de burgerij, verklaren HHM dat geruime tijd koren en andere soorten graan van de Oostzee of andere koninkrijken en landen door bekende oorzaken niet in dit land konden worden ingevoerd. Daarnaast werd door de vijandelijke invasie verleden zomer het platteland van drie provincies grotendeels onbruikbaar en werden de opbrengsten vernield. HHM hebben verschillende regelingen moeten treffen om het benodigde broodkoren voor de inwoners van het land te verzorgen. Toch staan HHM de burgemeesters en raad van Bremen aanstaande lente de uitvoer van honderd last rogge toe, indien de schippers beloven de rogge uitsluitend naar Bremen te zullen vervoeren en in het vertrouwen dat die aldaar wordt geconsumeerd. Verder verzekeren HHM de burgemeesters en raden hun zaak voorzover de situatie van dit land het toelaat, te zijn toegedaan. Zij zullen hun welgezindheid bij elke gelegenheid laten blijken.
HHM verzoeken de afgezant de strekking van hun antwoord goed aan zijn principalen over te brengen.

1 Geïnsereerd in S.G. 3189 en gedrukt: Aitzema, S. & O. kwarto II, 986-987/folio I, 932-933.