1
De
RvS
verschijnt ter vergadering en deelt mee dat hij op 20 feb. de
Staten van Holland
per brief heeft verzocht om in mindering op de 3.449.564 pond aan lasten van het jaar 1629, hun quote in de 255.293 pond te verschaffen. Daarvan zijn met goedvinden van HHM decharges naar de verschillende provincies uitgegaan. De Staten van Holland hebben 4 maart teruggeschreven, ten eerste dat ze met de betaling van hun quote in de decharges slechts hadden ingestemd met de restrictie dat het pas zal worden betaald ten kantore van ontvanger-generaal
Doublet wanneer de quoten van
de andere provincies daadwerkelijk en in baar geld eveneens zijn
opgebracht. Ten tweede maken de Staten van Holland er bezwaar
tegen om in mindering van de 3.449.564 pond, 11.000 gld. te
betalen
die de Generaliteit schuldig is voor het repareren en in orde
brengen
van de ponten en bruggen die verleden jaar te velde zijn gebracht.
Daarnaast weigeren ze 14.000 pond voor te schieten, in mindering
op
de
24.000 pond ten laste van hun provincie in de staat van oorlog
gerepartieerd. Zij houden het op de betaling van 2.000 pond per
maand,
nu al voor de derde maand. Zonder de beide betalingen zullen de
ponten
en bruggen dit aanstaande seizoen niet in gereedheid kunnen worden
gebracht. Ten derde oordeelt Z.Exc. het van het hoogste belang de
troepen van
graaf Willem op de
been te houden,
en
dus dat de maand soldij waarin is toegestemd, aan deze troepen
wordt
betaald. Ontvanger-generaal Doublet heeft
echter,
ondanks alle moeite die hij daarvoor gedaan heeft, deze maand
soldij
niet kunnen lenen. De Staten
van Holland maken er verder bezwaar tegen het krediet van hun
provincie
in het bijzonder daarvoor te interponeren. De RvS geeft HHM ter
overweging ermee in te stemmen dat elke provincie haar quote
in de
maand soldij prompt opbrengt. Ten vierde verklaart de RvS dat de
provincies het toegezegde geld hebben opgebracht ter fortificatie
van
Ruhrort en
Büderich,
uitgezonderd
Gelderland
voor wat betreft het
contingent
van
het
Kwartier Nijmegen
,
Holland en
Friesland
.
Holland heeft het geld echter gereed. Daarom verzoekt de RvS HHM
toestemming om door te gaan met de aanbesteding van de
voorgenomen
fortificatie.
Rantwyck zal voor het Kwartier Nijmegen, en
Eysinga en
Veltdriel zullen
voor
Friesland de benodigde quoten van hun principalen verschaffen. Door
de
Staten van Holland wordt desalniettemin bezwaar gemaakt tegen het
beginnen met de fortificaties, voordat al het toegezegde geld door
de
ontvanger-generaal ontvangen is.
HHM besluiten op het eerste en het tweede punt de RvS te verzoeken gezamenlijk de vergadering van de Staten van Holland bij te wonen, om ze tot betaling van de genoemde decharges trachten te bewegen, zonder enig voorbehoud, alsmede tot betaling van de genoemde 11.000 pond en het voorschot op de 14.000 pond. De Raad moet hun de problemen voorhouden die bij langer uitstel van betaling zouden kunnen ontstaan. Daarbij zou de serieuze toezegging gedaan moeten worden dat HHM alsmede de RvS alle middelen zullen aanwenden de andere provincies eveneens hun quote in de decharges te laten betalen, alsmede hetgeen nog resteert in de 3.449.564 pond. Op het derde punt wordt de RvS verzocht alsnog zijn pogingen voort te zetten de maand soldij langs de een of andere weg te verkrijgen, maar HHM maken bezwaar tegen het aannemen van het voorstel. Op het vierde punt besluiten HHM de verschaffing van het contingent van het Kwartier Nijmegen en de quote van de provincie Friesland af te wachten. De RvS wordt verzocht dit kwartier en deze provincie daartoe aan te manen.