06/04/1630, 17

 
English | Nederlands

06/04/1630, 17

17 HHM lezen het bericht van de RvS d.d. 4 april betreffende het tweede lid van de apostille van HHM d.d. 16 januari. Het Prinsenland heeft tot op heden aan de vijand contributie betaald, waarvan ze aan deze zijde uit kracht van een octrooi vrijgesteld waren. De RvS heeft in 1629 toegestaan ten dienste en profijte van het land de verpachting van de generale middelen aldaar te doen. Z.Exc. heeft de RvS daarna laten zien hoe schadelijk dit zou zijn, aangezien de vijand op de soevereiniteit van Prinsenland als behorende tot Breda, ook aanspraak maakt. De vijand zou er aanleiding in kunnen zien hetzelfde te doen. Daarmee zouden niet alleen die van Prinsenland van beide zijden teveel worden belast, ook zou de soevereiniteit die HHM nog bezitten aanleiding geven tot twist. Van deze zijde wenst men van Prinsenland niet meer te ontvangen, dan de andere zijde gegeven werd. Anders zal de vijand op zijn beurt de contributies ook verhogen. Om deze reden heeft de RvS een akkoord gesloten met die van Prinsenland, om 2.400 gld. ineens te betalen en ordinaris 1.800 gld. jaarlijks, zoals HHM zullen kunnen zien uit de resoluties van de RvS van 24 maart en 29 juni 1629. Aangezien HHM over hetgeen is besloten nader geïnformeerd wensten te worden en wilden weten of die van Prinsenland niet meer zouden moeten geven, laat de RvS door zijn gecommitteerden die nog op pad zijn nadere informatie inwinnen. Als zij gerapporteerd hebben zal de RvS HHM van advies dienen.
HHM verzoeken de RvS ten eerste na ontvangst van het rapport van de gecommitteerden hen nader te informeren over de kwantiteit en de kwaliteit van het Prinsenland met de bijbehorende zaken. Ten tweede willen ze weten waaronder Prinsenland indirect ressorteert, welke middelen eigenaars aldaar heffen ter betaling van de redemptie en welke middelen aldaar ingevoerd kunnen worden.