30/04/1630, 19

 
English | Nederlands

30/04/1630, 19

19 Ambassadeur Vane compareert ter vergadering. Hij heeft HHM laten weten dat de koning van Groot-Brittannië hem op zijn aandringen heeft toegestaan om vanuit deze landen voor korte tijd terug te keren naar Engeland. Hij is van plan aanstaande maandag te vertrekken en zal de belangen van deze staat bij de koning behartigen. Hij overhandigt een propositie1 betreffende het horen van de Engelse getuigen in de zaak Amboina [Ambon]. Hij verzoekt om antwoord voor zijn vertrek.
I Het verbond van de twee Compagnieën van onderdanen van wijlen de koning van Groot-Brittannië en de Heren Staten van de Verenigde Provincies, handelend op Oost-Indië met een plechtig contract uit het jaar 1619, verplicht hun tot een algehele amnestie voor alle overtredingen die eerder waren gepleegd en tot oprechte vriendschappelijke verhoudingen in de toekomst.
II Artikel dertig van het genoemde traktaat luidt dat het is gesloten voor een periode van twintig jaar. Indien tijdens die periode geschillen ontstaan die niet kunnen worden bijgelegd door de Raad van Defensie in die contreien noch door de twee Compagnieën zelf, dienen deze te worden verwezen naar de koning van Groot-Brittannië en de Staten-Generaal die beide partijen tevreden moeten zien te stellen.
III Het genoemde traktaat werd in hetzelfde jaar gevolgd door een verklaring, gemaakt en goedgekeurd door de twee Compagnieën, waarin over artikel dertig werd afgesproken dat het traktaat nauwgezet moest worden nageleefd. Indien iemand de uitleg van een artikel of iets dergelijks in hun gezamenlijke streven betwijfelt, wordt hem opgedragen niet tegen de ander op te treden door middel van gewelddaden of andere vijandelijkheden, maar om na het inwinnen van informatie hun Compagnieën in Europa te informeren. Deze dienen ofwel zelf ofwel door interventie van de koning van Groot-Brittannië of de Staten-Generaal te proberen de geschillen te schikken. Zij die anders handelen dan hierboven beschreven, zullen worden bestraft als verstoorders van de openbare orde.
IV Ongeveer twee jaar daarna of iets eerder werd in strijd met de genoemde bepalingen en het plechtige contract het onrechtvaardige proces in Amboina in Oost-Indië ingesteld door de dienaars van de Vlaamse compagnie jegens personen, levens en goederen van de dienaars van de Engelse Compagnie. De bijzonderheden hiervan zijn aan de hele wereld bekend.
V Het nieuws bereikte wijlen de koning juist op het moment dat hij had besloten de Heren Staten te hulp te schieten in hun oorlog met een nieuwe defensieve alliantie. Hij wijzigde dit besluit niet, maar bood hun krachtige steun.
VI Na de Heren Staten inzake Amboina om genoegdoening en rechtvaardiging te hebben gevraagd, hebben zij geen rechtvaardiging willen geven, maar ze beloofden de Engelse koning wel genoegdoening.
VII De koning heeft enige tijd gewacht om te zien welke genoegdoening van de heren Staten zou volgen. Zij beloofden met dat doel de gouverneur en rechters in Amboina te vragen om onder ede verantwoording af te leggen voor hun acties in Europa. De koning heeft uiteindelijk besloten om zich te wreken voor de belediging op zodanige wijze die hem goed leek, wanneer de genoegdoening beloofd door de heren Staten uitbleef. Enerzijds moet een vorst bescherming bieden aan zijn onderdanen, anderzijds wil hij zich niet vervreemden van de oude vriendschap of de voortzetting van zijn koninklijke gunsten aan de Heren Staten, tenzij zij zich niet langer aan hun afspraken houden of veel te lang wachten met genoegdoening.
VIII Ondertussen kwam de koning te overlijden, de huidige koning nam de kroon over en zette het beleid voort. Hij hield vast aan dezelfde resolutie en wilde zien welke genoegdoening de Heren Staten hem zouden bieden. Hij zag hen echter tijd rekken, heeft ze daarom niet meer willen begunstigen met een defensieve en offensieve alliantie op 7 sept. 1625. De zaak Amboina werd telkens geheel opgeschort door een bijzonder protest ontvangen door de ambassadeurs van de Heren Staten die het verbond hadden gesloten met de commissaris van de koning van Groot-Brittannië, waarna de Heren Staten dit protest ontvingen uit handen van hun ambassadeurs aldaar. Van dit protest is de kopie bijgevoegd, waaruit blijkt dat men de termijn van achttien maanden overeen is gekomen vanaf de datum waarbinnen de Heren Staten zich hebben verplicht om de koning de beloofde genoegdoening te schenken. Bij het in gebreke blijven daarvan mocht de koning naar goeddunken handelen.
IX HHM hebben de termijn van achttien maanden laten verstrijken, zonder iets te doen dat er de schijn van had dat de beloofde genoegdoening ophanden was. Dit gebeurde ondanks het dringende verzoek van de ministers van de koning aan het adres van de Heren Staten om niet langer te dralen, aangezien een deel van de delinquenten van Amboina inmiddels in het land was gekomen. Men liet hun alle vrijheid, zonder een minste teken van ongenade, zoals een enkeling die als eerste arriveerde te beurt was gevallen, die men in "libera custodia" gevangen had gezet. Wat de koning nog meer aanstoot gaf is dat ondanks de belofte van de Heren Staten, Coen net na het verstrijken van de achttien maanden met de commissie van generaal is teruggestuurd naar de Oost. Na indiening van de klacht hebben de Heren Staten lange tijd niets geantwoord, behalve dan dat hij weggestuurd was zonder hun medeweten en toestemming. Echter toen hun gevraagd werd hem terug te roepen en hiervoor toestemming werd gegeven, heeft men nooit enig ander antwoord van de Heren Staten gekregen dan dat ingeval van inmenging van Coen in de zaak Amboina (waarvan niemand hem ooit beschuldigd had, maar wel van een aantal andere slechte processen die tot voorbeeld hebben kunnen dienen voor het proces van Amboina), het geen enkel probleem zou zijn hem terug te roepen.
X Omstreeks die tijd verzochten de Heren Staten de koning via hun ambassadeur Joachimi en hun extraordinaris gedeputeerde Catz om de periode van achttien maanden te verlengen, iets wat werd geweigerd door de koning die vasthield aan de vastgestelde tijd. De heren Staten schikten zich daarin, zoals zij erkenden in hun schriftelijke antwoord d.d. 16 dec. 1627 op verschillende proposities van de extraordinaris ambassadeur van de koning. Daarin hebben zij opnieuw het protest van de koning erkend, waarin de tijd was vastgesteld.
XI Zij hebben enkele maanden later de rechters aangesteld, om het feit te onderzoeken en een oordeel te vellen, zij hebben enig gezag aan de fiscaal gegeven, vragend om goedkeuring van de minsters van de koning die altijd hebben gezegd geen andere last te hebben, dan de koning op de hoogte te houden hoe de zaak hier vorderde, niet om iets goed te keuren of iets uit te sluiten.
XII Het proces begon maar stokte weldra, door de order die de rechters gaven aan de fiscaal om persoonlijk de Engelsen die hadden getuigd in deze zaak voor het hof van de Engelse Admiraliteit te laten verschijnen om te worden gehoord en geconfronteerd, niettegenstaande het feit dat de getuigen in Engeland onder een andere jurisdictie vielen. Daarom hadden de rechters zich tevreden moeten stellen met de getuigenissen. Een dergelijk verzoek aan de rechters en de redeningen naar aanleiding hiervan tussen de heren Staten en de ministers van de koning lieten zien, dat men zich in dit opzicht bijna de enige en soevereine judicatuur in die zaak toeëigende, alsof hun die was verleend door de koning. Hiertegen hebben de ministers van de koning altijd geprotesteerd, zich beroepend op het traktaat uit 1619 en de uitleg van hen op het protest van de koning ontvangen door de Heren Staten.
XIII Een oneindig aantal verzoeken aan de koning volgde om de getuigen met bovenstaand doel hierheen te sturen, omdat men niets wilde nalaten dat kon dienen tot onthulling van de waarheid. Hoewel in strijd met de vrijheid en de rechten van zijn onderdanen worden ze voor ondervraging hierheen gestuurd op drie voorwaarden:
Ten eerste is de gezonden persoon inzake Amboina niet onderworpen aan de judicatuur van de Heren Staten. De koning houdt vast aan zijn recht en gezag dat het traktaat hem geeft, tezamen met zijn protest.
Ten tweede mogen de getuigen niet worden ondervraagd over nieuwe vraagstukken, maar wel over al hun getuigenverklaringen voor het hof van de Engelse Admiraliteit en dat in het bijzijn van de ambassadeur van de koning of degene die hij daarmee belast.
Ten derde moet het te vellen oordeel eerst worden voorgelegd aan de koning alvorens het uit te spreken.
XIV Maar tegen dit alles heeft men verschillende bezwaren ingevoerd en ondertussen gebeurde er niets.
XV Op basis van dit alles oordeelde de koning dat alle verzoeken die door hem of door zijn ministers waren gedaan, niets anders waren dan een vervolg op het traktaat of op de algemene afspraken. Desondanks is Vane opgedragen opnieuw de genoemde getuigen voor te leiden, om te worden ondervraagd en geconfronteerd volgens de ware intentie van het traktaat uit 1619 en de uitleg ervan. Dat is wat Vane nu doet en hij schat in dat de Heren Staten dit aanbod van getuigen zullen accepteren.
Indien de Heren Staten dit aanbod weigeren is Vane nadrukkelijk opgedragen de getuigen mee terug te nemen naar Engeland, en de Heren Staten te doen begrijpen dat vanaf nu de ministers geen enkel verzoek meer zullen doen aan de Heren Staten en de koning van zijn kant de vriendschap en goede verhouding met de Staten zal verbreken, conform de allianties die er bestaan tussen de kroon en de provincies. Vanaf nu ontdoet hij zich dan ook van alle nadelige gevolgen inzake Amboina, aangevoerd in het protest van de koning in de conclusie van het offensieve en defensieve traktaat uit 1625.
HHM bedanken Vane en wensen hem geluk op zijn reis. Hij zal op de propositie antwoord ontvangen.

1 De in het Frans gestelde propositie is geïnsereerd in S.G. 3189.