30/04/1630

 
English | Nederlands

30 - 04 - 1630

Presentielijst:

Gelderland:
Holland:
Zeeland:
Utrecht:
Friesland:
Overijssel:
Groningen:

Resoluties:

1 De gedeputeerden van Holland worden gemaand hun advies uit te brengen over de lichting van waardgelders, ten tweede over de verschaffing van hun quote in de 400.000 pond in mindering op de legerlasten van 1630 en ten derde op het antwoord van HHM op de propositie van ambassadeur Vane van 12 januari. De gedeputeerden zeggen toe dit met hun principalen , nu bijeen, te zullen overleggen.

2 Ontvangen is een brief van de Bewindhebbers van de WIC ter Kamer Zeeland . Ze hebben voor 10 mei aanstaande een vergadering beschreven van de Heren Negentien om te bepalen hoe na de overwinning op Pernambuco het beste kan worden gehandeld. Ze verzoeken HHM op de genoemde dag hun gedeputeerden naar Middelburg te zenden.
Een beslissing wordt opgeschort.

3 HHM hebben eerder aan de uitwisseling van de gevangenen te water de voorwaarde verbonden dat de aan deze zijde vastzittende vijandelijke gevangenen moeten beloven de koning van Spanje na sluiting van het traktaat zes maanden lang niet te dienen. Deze voorwaarde is door de vijand verworpen.
President Eysinga zal met Z.Exc. spreken en hierover rapporteren.

4 Na overleg over de vraag of HHM de casuspositie zullen onderzoeken, besluiten zij die zaak vooralsnog te laten rusten.

5 Na herhaalde bestudering van het verzoek van ambassadeur De Beaugij om de resolutie betreffende de zaak Pissot in gunstige zin te wijzigen, besluiten HHM toch aan de eerdere resolutie vast te houden.

6 Eysinga deelt HHM mee dat de gedeputeerden van Drenthe bezwaar maken tegen de voortzetting van de betaling aan de compagnieën die zijn geformeerd uit de vijfhonderd man te Emden, conform de repartitie die hun op 22 dec. 1629 is toegestuurd. Ze wensen enige zeggenschap over de te benoemen officieren van de compagnieën.
HHM zullen de heren van Drenthe een brief met hun beweegredenen schrijven en hen ernstig manen de betaling volgens de gestuurde repartitie voort te zetten.

7 Ontvangen is een geloofsbrief voor ambassadeur Axel Ahrenfelt van de koning van Denemarken d.d. Kopenhagen 19 maart, opdat hem audiëntie wordt verleend.
Ahrenfelt mag overmorgen op audiëntie komen. De gedeputeerden van HHM die de ambassadeur morgen vergezellen, zullen hem dit meedelen.

8 Op het verzoek van de ingelanden en ingezetenen van de polder Doel [Beveren], Sint Anna en Ketenisse besluiten HHM de Admiraliteit in Zeeland te Middelburg te manen schriftelijk te reageren op het verzoek van de supplianten. Ze voegen het advies van de RvS daarbij.

9 HHM lezen de remonstrantie van de vice-admiraals, commandeurs en kapiteins op de schepen onder de Admiraliteit te Rotterdam , Amsterdam en het Noorderkwartier . Zij verzoeken luitenant-admiraal Van Dorp in zijn functie en traktement te handhaven en hem schadeloos te stellen voorzover hij door de Staten van Zeeland wordt benadeeld.
HHM zullen deze remonstrantie overhandigen aan de RvS om deze in aanmerking te nemen bij het advies over de eerder overhandigde remonstrantie van Van Dorp.

10 HHM lezen het verzoek om een verhoging van het traktement van Coppen t'Nansum, konvooimeester te Groningen, en de begeleidende brief van de Staten van Groningen d.d. 12 april.
Het advies van de Generaliteitsrekenkamer zal worden ingewonnen.

11 HHM besluiten de RvS te verzoeken ritmeester Rouillac en Tomas Lucas voorlopig elk een maand soldij uit te betalen van het geld dat al door ontvanger Bergaigne is geleend te Bergen op Zoom en door ontvanger Bhaxs te Dordrecht. Het overschot hiervan komt ten goede aan de dertien compagnieën infanterie die eerder door Gelderland en Overijssel zijn afgewezen.

12 Het rapport van griffier Musch wordt gehoord. Het is opgesteld conform de resolutie van HHM d.d. 11 april naar aanleiding van de declaratie van het salaris verdiend door Jacob van den Ancker, procureur in de zaak van de voormalige rechters van Amboina [Ambon].
Deze declaratie wordt conform de salarislijst van het Hof van Holland goedgekeurd voor 382 gld. 90 st. Het geld zal indien nodig worden teruggevorderd door het land.

13 Ingenieur Theodorus Niels wordt op diens verzoek een gouden medaille ter waarde van 140 gld. gegeven voor zijn extraordinaris goede diensten tijdens het beleg van 's- Hertogenbosch. Deze medaille zal hem door de ontvanger-generaal worden overhandigd.

14 HHM besluiten naar aanleiding van het verzoek van hofmeester Johan de Mortaigne om de ontvanger-generaal op te dragen de suppliant 600 gld. voor te schieten, in mindering te brengen op de suppliants rekening van kostgeld voor ambassadeur Ahrnfelt.

15 HHM zullen deurwaarder Herdersum opdragen een lijst op te stellen van de koetsiers die gewoonlijk worden ingezet bij de ontvangst en het vervoer naar het hof van de extraordinaris ambassadeurs. Deze lijst moet bij de beloning in acht worden genomen.

16 De kanonniers verzoeken om soldij. President Eysinga zal commies Verhaer uitnodigen om van hem te horen of er geld van paspoorten in kas is om de supplianten daaruit 1.000 gld. te betalen.

17 Aeltge Cornelis, weduwe van Guilliame van der Camer, verzoekt om behoud van het verkregen recht van neutraliteit te Zevenbergen, dat van vijandelijke zijde wordt geschonden.
Dit verzoek gaat naar de gedeputeerden bij de besprekingen te Tilburg, die op verzoek van de vijand plaatsvinden. Aldaar zal de grief van de suppliante aan de gedeputeerden van de vijand worden voorgelegd en zal worden gevraagd de weduwe in haar recht te herstellen.

18 Naar aanleiding van de remonstrantie van Agnes Ripperda, echtgenote van de landdrost van Münchhausen, besluiten HHM voor haar aan de graaf van Tilly te schrijven met het verzoek te vertrekken uit de ambten Stolzenau en Steyerberg. Haar verwanten hebben deze ambten vijftien jaar geleden van de hertogen van Brunswijk in pand gekregen voor een aanmerkelijke som. In plaats daarvan kan Tilly andere ambten bemachtigen in het Land van Brunswijk [Braunschweig], om daarop hetgeen hem door de keizer op het hertogdom Brunswijk is toegewezen, te verhalen. HHM zullen resident Aissma schrijven zich persoonlijk voor deze zaak bij Tilly in te spannen.

19 Ambassadeur Vane compareert ter vergadering. Hij heeft HHM laten weten dat de koning van Groot-Brittannië hem op zijn aandringen heeft toegestaan om vanuit deze landen voor korte tijd terug te keren naar Engeland. Hij is van plan aanstaande maandag te vertrekken en zal de belangen van deze staat bij de koning behartigen. Hij overhandigt een propositie1 betreffende het horen van de Engelse getuigen in de zaak Amboina [Ambon]. Hij verzoekt om antwoord voor zijn vertrek.
I Het verbond van de twee Compagnieën van onderdanen van wijlen de koning van Groot-Brittannië en de Heren Staten van de Verenigde Provincies, handelend op Oost-Indië met een plechtig contract uit het jaar 1619, verplicht hun tot een algehele amnestie voor alle overtredingen die eerder waren gepleegd en tot oprechte vriendschappelijke verhoudingen in de toekomst.
II Artikel dertig van het genoemde traktaat luidt dat het is gesloten voor een periode van twintig jaar. Indien tijdens die periode geschillen ontstaan die niet kunnen worden bijgelegd door de Raad van Defensie in die contreien noch door de twee Compagnieën zelf, dienen deze te worden verwezen naar de koning van Groot-Brittannië en de Staten-Generaal die beide partijen tevreden moeten zien te stellen.
III Het genoemde traktaat werd in hetzelfde jaar gevolgd door een verklaring, gemaakt en goedgekeurd door de twee Compagnieën, waarin over artikel dertig werd afgesproken dat het traktaat nauwgezet moest worden nageleefd. Indien iemand de uitleg van een artikel of iets dergelijks in hun gezamenlijke streven betwijfelt, wordt hem opgedragen niet tegen de ander op te treden door middel van gewelddaden of andere vijandelijkheden, maar om na het inwinnen van informatie hun Compagnieën in Europa te informeren. Deze dienen ofwel zelf ofwel door interventie van de koning van Groot-Brittannië of de Staten-Generaal te proberen de geschillen te schikken. Zij die anders handelen dan hierboven beschreven, zullen worden bestraft als verstoorders van de openbare orde.
IV Ongeveer twee jaar daarna of iets eerder werd in strijd met de genoemde bepalingen en het plechtige contract het onrechtvaardige proces in Amboina in Oost-Indië ingesteld door de dienaars van de Vlaamse compagnie jegens personen, levens en goederen van de dienaars van de Engelse Compagnie. De bijzonderheden hiervan zijn aan de hele wereld bekend.
V Het nieuws bereikte wijlen de koning juist op het moment dat hij had besloten de Heren Staten te hulp te schieten in hun oorlog met een nieuwe defensieve alliantie. Hij wijzigde dit besluit niet, maar bood hun krachtige steun.
VI Na de Heren Staten inzake Amboina om genoegdoening en rechtvaardiging te hebben gevraagd, hebben zij geen rechtvaardiging willen geven, maar ze beloofden de Engelse koning wel genoegdoening.
VII De koning heeft enige tijd gewacht om te zien welke genoegdoening van de heren Staten zou volgen. Zij beloofden met dat doel de gouverneur en rechters in Amboina te vragen om onder ede verantwoording af te leggen voor hun acties in Europa. De koning heeft uiteindelijk besloten om zich te wreken voor de belediging op zodanige wijze die hem goed leek, wanneer de genoegdoening beloofd door de heren Staten uitbleef. Enerzijds moet een vorst bescherming bieden aan zijn onderdanen, anderzijds wil hij zich niet vervreemden van de oude vriendschap of de voortzetting van zijn koninklijke gunsten aan de Heren Staten, tenzij zij zich niet langer aan hun afspraken houden of veel te lang wachten met genoegdoening.
VIII Ondertussen kwam de koning te overlijden, de huidige koning nam de kroon over en zette het beleid voort. Hij hield vast aan dezelfde resolutie en wilde zien welke genoegdoening de Heren Staten hem zouden bieden. Hij zag hen echter tijd rekken, heeft ze daarom niet meer willen begunstigen met een defensieve en offensieve alliantie op 7 sept. 1625. De zaak Amboina werd telkens geheel opgeschort door een bijzonder protest ontvangen door de ambassadeurs van de Heren Staten die het verbond hadden gesloten met de commissaris van de koning van Groot-Brittannië, waarna de Heren Staten dit protest ontvingen uit handen van hun ambassadeurs aldaar. Van dit protest is de kopie bijgevoegd, waaruit blijkt dat men de termijn van achttien maanden overeen is gekomen vanaf de datum waarbinnen de Heren Staten zich hebben verplicht om de koning de beloofde genoegdoening te schenken. Bij het in gebreke blijven daarvan mocht de koning naar goeddunken handelen.
IX HHM hebben de termijn van achttien maanden laten verstrijken, zonder iets te doen dat er de schijn van had dat de beloofde genoegdoening ophanden was. Dit gebeurde ondanks het dringende verzoek van de ministers van de koning aan het adres van de Heren Staten om niet langer te dralen, aangezien een deel van de delinquenten van Amboina inmiddels in het land was gekomen. Men liet hun alle vrijheid, zonder een minste teken van ongenade, zoals een enkeling die als eerste arriveerde te beurt was gevallen, die men in "libera custodia" gevangen had gezet. Wat de koning nog meer aanstoot gaf is dat ondanks de belofte van de Heren Staten, Coen net na het verstrijken van de achttien maanden met de commissie van generaal is teruggestuurd naar de Oost. Na indiening van de klacht hebben de Heren Staten lange tijd niets geantwoord, behalve dan dat hij weggestuurd was zonder hun medeweten en toestemming. Echter toen hun gevraagd werd hem terug te roepen en hiervoor toestemming werd gegeven, heeft men nooit enig ander antwoord van de Heren Staten gekregen dan dat ingeval van inmenging van Coen in de zaak Amboina (waarvan niemand hem ooit beschuldigd had, maar wel van een aantal andere slechte processen die tot voorbeeld hebben kunnen dienen voor het proces van Amboina), het geen enkel probleem zou zijn hem terug te roepen.
X Omstreeks die tijd verzochten de Heren Staten de koning via hun ambassadeur Joachimi en hun extraordinaris gedeputeerde Catz om de periode van achttien maanden te verlengen, iets wat werd geweigerd door de koning die vasthield aan de vastgestelde tijd. De heren Staten schikten zich daarin, zoals zij erkenden in hun schriftelijke antwoord d.d. 16 dec. 1627 op verschillende proposities van de extraordinaris ambassadeur van de koning. Daarin hebben zij opnieuw het protest van de koning erkend, waarin de tijd was vastgesteld.
XI Zij hebben enkele maanden later de rechters aangesteld, om het feit te onderzoeken en een oordeel te vellen, zij hebben enig gezag aan de fiscaal gegeven, vragend om goedkeuring van de minsters van de koning die altijd hebben gezegd geen andere last te hebben, dan de koning op de hoogte te houden hoe de zaak hier vorderde, niet om iets goed te keuren of iets uit te sluiten.
XII Het proces begon maar stokte weldra, door de order die de rechters gaven aan de fiscaal om persoonlijk de Engelsen die hadden getuigd in deze zaak voor het hof van de Engelse Admiraliteit te laten verschijnen om te worden gehoord en geconfronteerd, niettegenstaande het feit dat de getuigen in Engeland onder een andere jurisdictie vielen. Daarom hadden de rechters zich tevreden moeten stellen met de getuigenissen. Een dergelijk verzoek aan de rechters en de redeningen naar aanleiding hiervan tussen de heren Staten en de ministers van de koning lieten zien, dat men zich in dit opzicht bijna de enige en soevereine judicatuur in die zaak toeëigende, alsof hun die was verleend door de koning. Hiertegen hebben de ministers van de koning altijd geprotesteerd, zich beroepend op het traktaat uit 1619 en de uitleg van hen op het protest van de koning ontvangen door de Heren Staten.
XIII Een oneindig aantal verzoeken aan de koning volgde om de getuigen met bovenstaand doel hierheen te sturen, omdat men niets wilde nalaten dat kon dienen tot onthulling van de waarheid. Hoewel in strijd met de vrijheid en de rechten van zijn onderdanen worden ze voor ondervraging hierheen gestuurd op drie voorwaarden:
Ten eerste is de gezonden persoon inzake Amboina niet onderworpen aan de judicatuur van de Heren Staten. De koning houdt vast aan zijn recht en gezag dat het traktaat hem geeft, tezamen met zijn protest.
Ten tweede mogen de getuigen niet worden ondervraagd over nieuwe vraagstukken, maar wel over al hun getuigenverklaringen voor het hof van de Engelse Admiraliteit en dat in het bijzijn van de ambassadeur van de koning of degene die hij daarmee belast.
Ten derde moet het te vellen oordeel eerst worden voorgelegd aan de koning alvorens het uit te spreken.
XIV Maar tegen dit alles heeft men verschillende bezwaren ingevoerd en ondertussen gebeurde er niets.
XV Op basis van dit alles oordeelde de koning dat alle verzoeken die door hem of door zijn ministers waren gedaan, niets anders waren dan een vervolg op het traktaat of op de algemene afspraken. Desondanks is Vane opgedragen opnieuw de genoemde getuigen voor te leiden, om te worden ondervraagd en geconfronteerd volgens de ware intentie van het traktaat uit 1619 en de uitleg ervan. Dat is wat Vane nu doet en hij schat in dat de Heren Staten dit aanbod van getuigen zullen accepteren.
Indien de Heren Staten dit aanbod weigeren is Vane nadrukkelijk opgedragen de getuigen mee terug te nemen naar Engeland, en de Heren Staten te doen begrijpen dat vanaf nu de ministers geen enkel verzoek meer zullen doen aan de Heren Staten en de koning van zijn kant de vriendschap en goede verhouding met de Staten zal verbreken, conform de allianties die er bestaan tussen de kroon en de provincies. Vanaf nu ontdoet hij zich dan ook van alle nadelige gevolgen inzake Amboina, aangevoerd in het protest van de koning in de conclusie van het offensieve en defensieve traktaat uit 1625.
HHM bedanken Vane en wensen hem geluk op zijn reis. Hij zal op de propositie antwoord ontvangen.

20 Ontvanger-generaal Doublet compareert en verzoekt HHM toestemming de RvS decharges te laten depêcheren ten bedrage van tweemaal 100.000 gld. met rente, waarom de RvS verleden jaar door middel van een petitie heeft verzocht. De opbrengst uit de vijandelijke contributies zou daardoor toenemen, terwijl die anders helemaal op zou gaan, waardoor traktementen en andere lasten die daarop zijn aangewezen, onbetaald zouden blijven.
Een beslissing wordt opgeschort.

21 Het rapport van thesaurier-generaal Van Goch wordt gehoord. Hij heeft conform de resolutie van HHM de declaratie onderzocht van wijlen Jan Claesz. Engelen, in zijn leven generaalmeester van de Munt.
HHM besluiten Van Goch op elke post van de declaratie zijn schriftelijke advies te laten uitbrengen.

22 Generaalmeester van de Munt Nispe compareert ter vergadering. Hij toont HHM enkele te Stevensweert nagemaakte goudguldens, vervaardigd naar het voorbeeld van de goudgulden van Deventer en Metz. Hij deelt mee dat daarnaast op dezelfde Munt hele en halve schellingen worden geslagen die lijken op de hele en halve schellingen van Utrecht, maar veel minder waard zijn. Het gerucht gaat dat aldaar ook dubbele stuivers worden geslagen. Nispe zal hierover nadere informatie inwinnen en deze doorspelen aan HHM.
HHM besluiten dat Nispe van de te Stevensweert geslagen en door hem ontdekte munten het gehalte moet laten vaststellen en ze moet laten uittekenen. Hij zal over de waarde ervan aan HHM rapporteren in verband met de besluitvorming. President Eysinga zal met Z.Exc. overleggen hoe de muntmeester te Stevensweert het best kan worden verwijderd en de muntslag aldaar in onbruik kan worden gesteld. Dit zal worden gerapporteerd.

23 Jacob van Nispen, raad en generaalmeester van de Munt, verzoekt om inzage van het advies dat de thesaurier heeft gegeven op zijn op 2 feb. bij HHM ingediende declaratie.
Tegen dit verzoek wordt bezwaar gemaakt. Thesaurier-generaal Van Goch wordt verzocht de suppliant ter opheldering te horen over het elfde punt van zijn declaratie. Hierover zal hij rapporteren, waarna besloten zal worden.

1 De in het Frans gestelde propositie is geïnsereerd in S.G. 3189.