Aletrino, Arnold (1858-1916)

 
English | Nederlands

ALETRINO, Arnold (1858-1916)

Aletrino, Arnold, arts, criminoloog en letterkundige (Amsterdam 1-4-1858 - Chernex bij Montreux 16-1-1916). Zoon van Salomon Aletrino, commissionair in effecten, en Selima Pinedo. Gehuwd met Rachel Mendes da Costa op 2-7-1891 en na haar overlijden op 13-11-1897 met Emilia Julia van Stockum op 22-12-1898. Beide huwelijken waren kinderloos. afbeelding van Aletrino, Arnold

Aletrino studeerde medicijnen aan de Universiteit van Amsterdam, waar hij in 1886 het artsexamen deed en drie jaar later promoveerde op de studie Eenige beschouwingen over den beroepseed (Amsterdam, 1889). Twee jaar eerder was in De Nieuwe Gids zijn eerste literaire werk verschenen: 'Uit den dood'. Deze titel is veelzeggend voor zijn werk. Het leed, waarmee hij in zijn beroep - eerst als assistent in het Binnengasthuis, later als gemeentearts - geconfronteerd werd, weerspiegelt zich in zijn werk. Een sombere, pessimistische levensvisie, sterk beheerst door de gedachte aan de dood, heeft de overhand. Hij is ook sterk beïnvloed door het Franse naturalisme. Zijn roman Zuster Bertha (Amsterdam, 1891) bevat autobiografische elementen. Ook uit zijn latere belangstellingen en werkzaamheden blijken bij deze niet-religieuze man, doortrokken van een pessimistische levensvisie, een gevoelige literaire interesse en een gerichte emotionele betrokkenheid. Zijn vriendschap met Frederik van Eeden heeft wellicht dit alles bevorderd en gesteund. In 1892 maakte Aletrino zijn debuut op het gebied van de criminologie met een publikatie in De Nieuwe Gids, 'Het tegenwoordig standpunt der crimineele anthropologie en der toerekenbaarheid', een jaar later gevolgd door 'De crimineele anthropologie en de strafwet'. Hij betoont zich in deze in 1898 gebundelde opstellen een leerling van de Italiaan Cesare Lombroso. In de in die tijd hevige discussie over de oorzaken van de criminaliteit, staat hij aan de kant van degenen, die het belangrijkste accent leggen op biologisch-genetische kenmerken van de dader. In 1899 wordt hij toegelaten als privaatdocent in de criminele anthropologie aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn openbare les is getiteld: Over ontoerekenbaarheid (Amsterdam, 1899). Spoedig daarna verschijnt zijn grote werk Handleiding bij de studie der crimineele anthropologie (Amsterdam, 1902-1904. 2 dln.). Met de toenemende betekenis van de criminele sociologie begeeft Aletrino zich ook op dit gebied met een boekje. Over eenige oorzaken der prostitutie (Amsterdam, 1901), waarin hij het verband tussen milieu en sociaal-psychologische verschijnselen onderzoekt. Zijn laatste werk op criminologisch of misschien beter penologisch gebied. Is celstraf nog langer geoorloofd en gewenscht? (Amsterdam, 1906) was praktisch gericht. Dit geschrift is van invloed geweest op de invoering van de voorwaardelijke gevangenisstraf in Nederland. Tegen de radicaal materialistische en deterministische instelling, waarvan Aletrino in zijn werk uitging, werd scherp verzet aangetekend, ook door schrijvers die op het stuk van de wenselijkheid van praktische hervormingen niet ver van hem afstonden. Met name de geleerde Amsterdamse advocaat mr. J.A. Levy liet zich in zijn publikatie Het indeterminisme (Leiden, 1901) niet onbetuigd ten aanzien van Aletrino's opvattingen betreffende 'verwerping van de vrije wil voor het goede of het slechte'. Principiële kritiek op zijn determinisme en vooral zijn fatalisme werd ook uitgeoefend door de beroemde psycholoog G. Heymans in een artikel 'Uitwassen der crimineele Anthropologie', in De Gids 65 (1901) I, 50-91.

Als een van de eersten in Nederland vraagt Aletrino ook wetenschappelijke aandacht voor het probleem van de homosexualiteit, in een onder het pseudoniem Karl Ihlfeldt geschreven boek. Over uranisme (liefde voor hetzelfde geslacht). Een gerechtelijk-geneeskundige studie (Amsterdam, 1905). Hij wilde voor de homosexualiteit een juister begrip kweken, maar werd scherp aangevallen. Pijnlijk was het voor hem dat één van zijn jongere vrienden, de als auteur beginnende Jacob de Haan een van zijn eerste romans " Pijpelijntjes " aan hem opdroeg. Een boek dat juist veel opzien baarde omdat daarin uitvoerig en realistisch een homo-erotische verhouding werd beschreven waarvan een der twee daarin voorkomende weinig aantrekkelijke hoofdpersonen bepaalde trekken vertoonde die zouden kunnen doen vermoeden dat Aletrino daarvoor model had gestaan. De laatste heeft zeer waarschijnlijk de eerste druk van het boek grotendeels opgekocht en doen vernietigen, brak met De Haan die zelf in de tweede druk van zijn boek de opdracht wegliet en ook andere aanduidingen en beschrijvingen veranderde. Dit onaangename incident stootte Aletrino overigens niet uit de baan van zijn strijdbaarheid aangaande de sociaal-sexuele problematiek van zijn tijd. In 1908 houdt hij over dit onderwerp nog een voordracht voor de juridische faculteit van de Universiteit van Amsterdam, gepubliceerd in de brochure Hermaphrodisie en Uranisme (Amsterdam, 1908). In 1909 vertrekt Aletrino om gezondheidsredenen naar Zwitserland, waar hij nog veel letterkundige kritieken en boekbesprekingen voor De Nieuwe Gids verzorgde.

P: Behalve de in de tekst genoemde werken publiceerde Aletrino de volgende romans: Martha (Amsterdam, 1895); Uit 't leven (Amsterdam, 1901); Line (Amsterdam, 1905); Stille Uren (Amsterdam, 1906. 2 dln.) en 'Moewe Jaren' in De XXe eeuw. Maandschrift voor letteren, kunst, wetenschap en politiek 14 (1908) III en IV. Na zijn dood werd nog het boek Napoleons laatste levensjaren (Amsterdam, 1916) uitgegeven.

L: J.H. François, 'Dr. Aletrino als sexoloog', in Den Gulden Winckel 15 (1916) 47; W. Kloos, in De Nieuwe Gids 31 (1916) 295-297; necrologie, in Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 60 (1916) I, 337; L. Aletrino, 'Een Nieuwe Gidser Dr. Arnold Aletrino (1916-1946)', in De Gids 110 (1947) I, 13-26; W.J. Simons, 'De geschiedenis van een "onzedelijk" boek', in " Pijpelijntjes " ('s-Gravenhage, [1974]) 226-227; Richard J. Landman en Jac. van Weringh, 'De wereld van Aletrino', in Tijdschrift voor Criminologie 19 (1977) 144-155.

I: Frederik van Eeden, Dagboek 1878-1923, voor het Frederik van Eeden-Genootschap uitgegeven en toegelicht door H.W. van Tricht (Culemborg 1971), deel 1, afbeelding 27.

J. van Weringh


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013