Beaufort, Willem Hendrik de (1845-1918)

 
English | Nederlands

BEAUFORT, Willem Hendrik de (1845-1918)

Beaufort, Willem Hendrik de, staatsman en essayist (Leusden, huis Den Treek, 19-3-1845 - Den Haag 2-4-1918). Zoon van Arnoud Jan de Beaufort, grondeigenaar, en Anna Alida Stoop. Gehuwd sinds 20-3-1873 met Adèle Maria van Eeghen. Uit dit huwelijk werden 2 dochters en 5 zoons geboren. afbeelding van Beaufort, Willem Hendrik de

De Beaufort was afkomstig uit een Frans protestants geslacht dat zich in de zeventiende eeuw in dienst van Frederik Hendrik in de Republiek had gevestigd. Zijn grootvader verwierf in de achttiende eeuw het Utrechtse landgoed Den Treek, op de grens van de Gelderse vallei, waar hij evenals later zijn zoon Arnoud Jan een teruggetrokken leven leidde als landedelman. In zijn nagelaten aantekeningen heeft de kleinzoon de kenmerkende eenvoud van levensstijl van deze Nederlandse 'gentry' treffend geschetst. Zelf koesterde hij echter verder reikende ambities dan het landleven. Na eerst thuis te zijn onderricht bezocht de jongeman de Latijnse school te Utrecht, studeerde er vervolgens vanaf 1861 aan de Universiteit rechten. Hij trad echter vnl. op de voorgrond door zijn rectoraat van het studentencorps. Zijn vorming rondde hij in de jaren zestig af met verschillende Europese reizen. Hij vestigde zich in 1869 te Amsterdam, in naam als advocaat, maar in feite met het doel 'd'étudier la vie et la société de cette grande capitale'. In de hoofdstad maakte hij niet alleen kennis met leidende figuren op het terrein van handel en financiën, maar ook met mensen als de econoom N.G. Pierson en verscheidene letterkundigen.

Na zijn huwelijk in 1873 met een dochter uit een bekend Amsterdams koopmansgezin vestigde De Beaufort zich op Den Treek, dat sinds het overlijden van zijn vader in 1866 leeg stond. Daar moest hij spoedig ervaren dat de positie van grootgrondbezitter en gestudeerd man niet meer als vanzelfsprekend voorrechten met zich mee bracht: bij een poging zich in de Provinciale Staten te doen kiezen moest hij het veld ruimen voor een katholieke burgerman, die mede de stemmen van de opkomende antirevolutionaire partij had gekregen. Tegenover dit 'monsterverbond van Rome en Dordt', dat spoedig ook onze landelijke politiek sterk zou gaan beïnvloeden, heeft De Beaufort altijd scherp stelling genomen. Reeds in zijn proefschrift De verhouding van den staat tot de verschillende kerkgenootschappen in de Republiek der Vereenigde Nederlanden 1581-1795 (Utrecht, 1868) had hij een lans gebroken voor godsdienstige tolerantie; sindsdien ontmoette de opsplitsing van het Nederlandse volk naar confessie in hem een geduchte tegenstander, die zich in het debat met een man als Abraham Kuyper gemakkelijk staande kon houden. In 1889 verdedigde hij in een pamflettenstrijd met de antirevolutionaire voorman de Hollandse regentenpartij, die door Kuyper was beticht van wat 'nog erger was dan het verkoopen van de volksvrijheden, het met voeten treden van de eer onzes Gods'. De Beaufort was zelf bepaald geen antigodsdienstige figuur, maar de eigenaardige interpretatie van het nationale verleden door Kuyper en de zijnen, waarin de regenten met de Franse Bourbons en de Engelse Stuarts werden vergeleken, ging hem te ver.

De Beaufort beschikte over een niet te verwaarlozen vaardigheid als geschiedschrijver, beter gezegd als historisch essayist, die vaak in een publikatie aanleiding vond tot een oorspronkelijk opstel, meestal bestemd voor De Gids, het blad waar hij van 1876 tot 1893 redacteur was. Op zijn werkzaamheid in deze was de nauwlettender historische methode van een Fruin weliswaar niet zonder invloed, maar we kunnen hem wellicht toch nog het beste plaatsen in wat Colenbrander heeft genoemd de 'merkwaardig laten nabloei der historische liefhebberij', zoals De Beaufort die in Utrecht van een man als G.W. Vreede had leren kennen. Hijzelf vermocht het in een goede, nog altijd leesbare stijl binnen het kader van het essay een kernachtige bepaling van zijn onderwerp te geven in de tijd; zelfs mag hij voor wat zijn arbeid over de patriottentijd aangaat wel gerekend worden tot een van de pioniers der vaderlandse historiografie. Dit laatste geldt trouwens evenzeer voor zijn aanzet tot contemporaine geschiedschrijving, het opstel 'Dertig jaren uit onze geschiedenis 1863-1893', in 1895 en 1896 in De Gids aangevangen, maar nooit verder voltooid dan voor de jaren 1863-1868. Na zijn dood heeft een van zijn zoons, J.A.A.H. de Beaufort, het werk van zijn vader voortgezet en voltooid met de publikatie van het boek Vijftig jaren uit onze geschiedenis 1868-1918 (Amsterdam, 1928. 2 dln.), steunende op een dagboek dat De Beaufort regelmatig bijhield.

Behalve als historicus trad De Beaufort in zijn tijd ook sterk naar voren met zijn politieke activiteiten. In 1877 werd hij tot lid van de Tweede Kamer gekozen als afgevaardigde voor Tiel, een zetel die door D.J. baron Mackay was opgegeven in verband met een geërfd Schots pairschap. De Beaufort voegde zich bij de liberalen, die toen juist met Kappeyne nieuwe wegen leek te zullen inslaan. In de Kamer (waarvan hij met enkele onderbrekingen tot aan zijn dood lid bleef) verkreeg hij al spoedig veel aanzien door zijn bezonnen oordeel en door zijn grote kennis van staatsrecht en historie. Kenmerkend bleef steeds zijn bereidheid het persoonlijk succes te laten vallen ten gunste van het algemeen belang, zo bijvoorbeeld toen in 1887 een reeds aangenomen amendement van zijn hand dat de verkiesbaarheid voor de Eerste Kamer gelijk stelde aan die voor de Tweede, voor minister J. Heemskerk Azn. onaanvaardbaar bleek, en De Beaufort om de zaak niet op de spits te drijven zelf met een compromis kwam. Hoewel maatschappelijk van conservatieve inspiratie kwam hij uiteindelijk toch tot een aanvaarding van de uitbreiding der democratie en van het algemeen kiesrecht; zijn amendement van 1887 had dan ook voornamelijk de strekking de Eerste Kamer meer aanzien en prestige te geven tegenover een (in de toekomst) door het gehele volk gekozen Tweede Kamer. Het hoogtepunt van zijn carrière bereikte De Beaufort onder het ministerie-Pierson van 1897-1901, toen hij optrad als minister van Buitenlandse Zaken. Zijn diplomatiek talent kwam hem hier extra van pas bij enkele netelige kwesties die toen juist speelden, zoals de bijeenroeping van de eerste Haagse vredesconferentie van 1899 en de Boerenoorlog, die hier te lande tot een sterk anti-Brits sentiment leidde. Van de vredesconferentie was hij erevoorzitter; voor de tweede conferentie van 1907 trad hij op als eerste Nederlandse gedelegeerde. Hoe weinig hij geneigd was zich door de gebeurtenissen van de dag te laten meeslepen bleek wel uit zijn houding tegenover de Boerenoorlog. Het resultaat daarvan betreurde hij oprecht als een onherstelbaar verlies voor 'den Nederlandschen stam', maar hij was realist genoeg om in te zien dat geen enkele mogendheid bereid was de Boeren te steunen in hun strijd tegen de Engelsen, en in de praktijk beperkte hij zich tot een gebaar, namelijk het zenden van het oorlogsschip 'De Gelderlander' om president Kruger op te halen.

De Beaufort was een man die zeer bewust leefde vanuit een bepaalde traditie: als regent voelde hij zich geroepen zijn land naar vermogen te dienen in tal van bestuurlijke functies, als man van de wereld meed hij elk fanatisme, als politicus ging hem het algemeen belang bovenal, en was hij daadwerkelijk bereid tot verdraagzaamheid en compromis. Al waren zijn overtuiging en redelijke opstelling niet van de toekomst, toch kan hetgeen hij op politiek en historisch gebied gepresteerd heeft worden gezien als een uiting van de bloei van de toenmalige Nederlandse liberale cultuur.

P: Zie de bibliografie in het hierna te noemen levensbericht van W.W. van der Meulen.

L: C.K. Elout, De Heeren in Den Haag 2e reeks (Amsterdam, 1909) 87-92; H.T. Colenbrander, in Jaarboek van de Koninklijke Akademie van Wetenschappen 1919, 15-42; J. de Louter, in Utrechtsche studenten-almanak voor 1919, 228-232; W.W. van der Meulen, in Handelingen en levensberichten van de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde 1931-1932. Levensberichten 33-58; Jan den Tex, 'Een groot Leusdenaar: Willem Hendrik de Beaufort historicus, staatsman, jurist', in extra nummer Leusder Krant van 25 mei 1977.

I: J.P. de Valk en M. van Faassen, Dagboeken en aantekeningen van Willem Hendrik de Beaufort 1874-1918 (’s-Gravenhage 1993), Tweede band, 526.

H. van der Hoeven


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013