Cornelis, Evert (1884-1931)

 
English | Nederlands

CORNELIS, Evert (1884-1931)

Cornelis, Evert, dirigent (Amsterdam 5-12-1884 - De Bilt 23-11-1931). Zoon van Arnold George Cornelis, arbeider, en Evertje Oostervink. Gehuwd sinds 6-2-1908 met Hilda Whitley. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 1 dochter geboren. afbeelding van Cornelis, Evert

In het streng gereformeerde milieu waarin Evert Cornelis opgroeide speelde de muziek nauwelijks een rol. Des te verwonderlijker is het dat de zich spoedig manifesterende muzikaliteit van Evert door Cornelis sr. als uitzonderlijk werd onderkend. De vader stelde zich in verbinding met Daniel de Lange, directeur van het Amsterdams Conservatorium en op diens voorspraak verkreeg Evert een beurs voor de muziekschool. Op 15-jarige leeftijd werd hij al toegelaten tot het Conservatorium, waar hij orgel en piano studeerde bij J.B. de Pauw en compositielessen ontving van Bernard Zweers. Cornelis rondde zijn studie af met een eindexamen piano in 1903 en behaalde een jaar later de Prix d'Excellence voor orgel. Tot 1923 genoot Cornelis grote vermaardheid als organist, aanvankelijk in Ouderkerk, later in Amsterdam (Oude Lutherse Kerk).

Cornelis bezat een natuurlijke dispositie voor het dirigeren. Om deze aanleg verder te ontwikkelen zocht hij na zijn conservatoriumopleiding emplooi in het operabedrijf. Hij werd solorepetitor bij de Koninklijke Vlaamse Opera te Antwerpen en later, na een tournee door Nederlands-Indië en Australië als begeleider van de liederenzangeres Alida Loman, assistent-dirigent bij de Nederlandse Opera van Cornelis van der Linden. Daar werd hij ontdekt door Willem Mengelberg die hem in 1908 vroeg voor de functie van tweede dirigent naast Cornelis Dopper bij het Concertgebouworkest. In deze positie die Cornelis tot 1919 bekleedde kreeg hij geleidelijk aan de gelegenheid van zijn eigen ongewone voorkeuren blijk te geven. Hij stond duidelijk op de bres voor de toenmalige eigentijdse muziek en toonde een fijne neus voor noviteiten. Verschillende werken bracht hij in première, waarbij zijn voorliefde voor de nieuwe Franse toonkunst (Debussy, Ravel etc.) en zijn belangstelling voor enigszins verwaarloosde stijlperiodes als Barok en Rococo een gezond tegenwicht boden voor de voornamelijk romantisch-Duits georiënteerde programmapolitiek van Mengelberg. Tegen zijn zin in werd Cornelis echter tot exponent van de 'anti-Mengelbergianen' uitgeroepen, hetgeen uiteindelijk leidde tot zijn ontslag, waarin overigens ook persoonlijke antipathieën een rol hebben gespeeld.

De jaren tot zijn benoeming als directeur van het Utrechts Stedelijk Orkest in 1922 overbrugde Cornelis door zich intensief met kamermuziek bezig te houden. Hij leidde het Concertgebouw-sextet, vormde een viool-pianoduo met Louis Zimmermann, een trio met Zimmermann en de cellist Marix Loevensohn, evenals met Hermann Leydensdorff en Thomas Canivez, terwijl zijn liederenrecitals met de zangeres Berthe Seroen grote faam genoten. Bovendien liet Cornelis zich kennen als een uitstekend pianosolist (hij gaf o.m. de Nederlandse premières van Moessorgski's Schilderijententoonstelling en van tal van Franse composities). Ook als pedagoog en koordirigent trad Cornelis op de voorgrond. Met name als leider van het Kralings Vrouwenkoor, de Nederlandse Bachvereniging te Naarden en de afdelingen Haarlem, Utrecht en Rotterdam van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst verrichtte Cornelis baanbrekend werk op het gebied van de koorcultuur. Maar vooral in de periode van 1922 tot aan zijn overlijden manifesteerde Cornelis zich in zijn Utrechtse positie als de grote vernieuwer van het Nederlandse concertleven.

Door zijn grote pedagogische kwaliteiten - hij deed een sterk beroep op de eigen creativiteit van de orkestmusici - bracht de opvolger van Jan van Gilse het Utrechtse orkest tot hoge bloei. Bovendien was hij begiftigd met een opvallend organisatorisch talent dat hem in staat stelde een wezenlijke muziekcultuur op te bouwen. Uitgangpunt was daarbij het op de hoogte houden van het publiek van recente muzikale ontwikkelingen. Steeds weer vonden premières plaats, maar méér nog werd Cornelis' beleid waardevol doordat de tactvol tussen het gangbare repertoire geprogrammeerde eigentijdse werken regelmatig werden herhaald. Eenzijdig was Cornelis overigens allerminst : hij breidde het bekende repertoire zowel uit naar de 18e-eeuwse als naar de 20ste-eeuwse kant, terwijl ook de Romantiek een andere belichting kreeg. Zo voerde Cornelis een warm pleidooi voor de werken van Bruckner en Schubert die destijds weinig werden gespeeld.

Geen moeite achtte Cornelis te groot om de juiste uitvoeringspraktijk te achterhalen. De barokmuziek werd doorgaans in kleine bezetting gespeeld en de karakteristieke continuopartijen werden in Utrecht niet meer op de piano, maar op het toen nog zeer omstreden clavecimbel uitgevoerd. Typerend voor Cornelis waren bovendien de consciëntieus geschreven programmatoelichtingen waarmee hij zich ten opzichte van zijn publiek verantwoordde voor zijn ongewone programmabeleid. Zeker nog moet worden vermeld dat het Cornelis was die voor de eerste maal in Nederland een onverkorte uitvoering van Bachs Matthäuspassion bracht (Rotterdam, 16-3-1926), en eveneens voor het eerst Handels Messiah in de originele Engelse taal uitvoerde (29-11-1927).

Evert Cornelis heeft met zijn systematische ontginning van vele braak liggende of verkeerd bebouwde terreinen in de muziekliteratuur de basis gelegd voor een totaal nieuwe muziekcultuur in Nederland.

A: Archief van het Utrechts Symfonie Orkest, Parkstraat 8, Utrecht.

L: 'Evert Cornelis', in Eigen Haard 57 (1931) II, 989; 'Evert Cornelis, 22 November 1931', in Sint Gregorius-Blad ... 56 (1931) 266; Willem Pijper, in De Muziek ... 6 (1931-1932) 97-101; Willem Landré, 'Evert Cornelis en de Nederlandsche componisten', in Het Muziekcollege Caecilia 89 (1931-1932) 40-43; Eduard Reeser, 'Evert Cornelis en het Utrechtsche concertleven', ibidem, 37-40; H. Rutters, 'Evert Cornelis als Bach- en Händel-vertolker', ibidem, 33-37; Berthe Seroen, 'De Seroen-Cornelisavonden', ibidem, 43-47 ; Wouter Paap, 'Evert Cornelis. Een onvergetelijk musicus' in Mens en Melodie 11 (1956) 66-71.

I: Mens en Melodie 11 (1956) 68 [Cornelis in 1922].

J.W. Hierck


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 18-02-2015