Defresne, Maria André Antoine August (1893-1961)

 
English | Nederlands

DEFRESNE, Maria André Antoine August (1893-1961)

Defresne, Maria André Antoine August, toneelschrijver, regisseur en toneelleider (Maastricht 6-11-1893 - Amsterdam 2-4-1961). Zoon van Maria Alphonsius Hubert Andreas Defresne, slijter, en Maria Johanna Angelina Burgers. Gehuwd op 14-12-1920 met Charlotte Theresia Catharina Köhler. Het huwelijk werd ontbonden op 19-6-1937. Hertrouwd met Anna Charlotte Ruijs op 22-6-1945. Beide huwelijken bleven kinderloos. afbeelding van Defresne, Maria André Antoine August

August Defresne deed eindexamen-HBS te Maastricht in 1911, bereidde zich voor op het examen M.O.-Nederlands in Amsterdam maar zag na vier jaar van deze studie af. Zijn essay De Psychologie van "Van den Vos Reynaerde" (1920) is reeds karakteristiek voor de inzichten van de latere dramaturg. Defresne raakte gefascineerd door het toneel, en de relaties tussen schijn en waarheid, bedrog en zelfbedrog. Hij verdiepte zich in de psychologie van de toneelspeelkunst en de toneelspeler (1920-1921) en heeft die studie later op wetenschappelijke basis hervat (Nederlands tijdschrift van de psychologie .. . van 1962). In 1920 trouwde August Defresne met de actrice Charlotte Köhler; hun samenwerking zou voor de ontwikkeling van het toneel van grote betekenis blijken te zijn. Zijn eerste toneelstukken (De Raven, 1922; De Woonschuit, 1924; De Uitvreter, 1926) tonen verwantschap met het Duitse expressionisme maar hij verwierp de lyriek van het genre (in Groot Nederland 23 (1925) I, 293; 406; 513; 625). Tussen 1922 en 1928 schreef Defresne enkele toneelbewerkingen van romans en een tiental oorspronkelijke toneelstukken waarvan de meeste werden opgevoerd onder zijn eigen regie: Moordromance (1922), De Woekeraarster (1923), Lord Lister Legende (1925) en Valsche bankbiljetten (1926). Al deze stukken waren satires op de burgermaatschappij, meer in algemene zin dan door schildering van concrete sociale toestanden. Andere leiders (1928) toont de uitzichtloze situatie van mijnwerkers en de mislukking van het leiderschap dat uitmondt in dictatuur. Defresnes toneelstukken, vakkundig gecomponeerd, bleken effectief op het toneel. Maar de periode is vooral van belang geweest voor zijn vorming tot regisseur en toneelleider. Ook de confrontatie met het rijkgeschakeerde Russische toneel in 1928 heeft grote invloed op zijn ontwikkeling gehad.

Toen Albert van Dalsum, met wie hij voortaan altijd zou blijven samenwerken, het Oostnederlandsch Tooneel oprichtte, trad hij toe als regisseur en dramaturg (1929). Het gezelschap was gebaseerd op een eensgezind streven, theaterkunst tot stand te brengen die de eigen tijd een spiegel voorhield en de menselijke situatie verhelderde. De eerste voorstellingen onder Defresnes regie bewezen zijn inspirerend vermogen tot vormgeving: Brechts Driestuiversopera, en Liefde onder de olmen van O'Neill. Na de ondergang van het Oostnederlandsch Tooneel regisseerde Defresne bij het Amsterdamsch Tooneel een stuk van Pirandello, een auteur met wie hij zich zeer verwant voelde, en zijn eigen tragicomedie Cagliostro (1931) die hij zag als 'een mens op de grens tussen genie en oplichterij'. In 1932 stichtten Van Dalsum en Defresne met Jo Sternheim als zakelijk leider de Amsterdamsche Tooneelvereeniging. Ondanks gebrekkige overheidssteun en soms vijandige perskritieken wisten zij hun visie op de taak van het toneel door te zetten in deze jaren van fascistische oorlogsdreiging. Defresnes bewerking van De Beul (naar Pär Lagerkvist) ontketende een NSB tumult in de Amsterdamse Stadsschouwburg (1935). Het klassieke repertoire werd in Defresnes opvoeringsstijl losgemaakt van esthetiserende tradities; het koor kreeg weer een actieve functie binnen de dramatische actie (Electra, 1935; Medea, 1936).

Na de Duitse inval trok Defresne zich terug van het toneel. Hij nam deel aan het kunstenaarsverzet en vond een functie aan een psychologisch instituut te Utrecht. In de jaren van zijn regiewerkzaamheden had Defresne geen toneelstukken meer geschreven, wel romans en novellen: o.a. Het eethuis (1931); De vrome speelman (1933); Moord. .. (1941), voorgedragen door Charlotte Köhler, evenals Pension Rustig (1941). Gedurende de oorlog vond hij ook weer tijd voor toneelschrijven : Het onbewoonde eiland (1941) en de indrukwekkende laatste scènes in Vrij volk, opgevoerd onmiddellijk na de bevrijding (1945). Daarop volgde De Naamlozen van 1942 (1945), aangrijpende dramatisering van de jodenvervolging. Het onbewoonde eiland, zijn beste stuk, is voor het eerst opgevoerd in 1946 en daarna in vele talen in het buitenland vertoond. Het spel van illusies had hier een milder toon gekregen, tegen een religieuze achtergrond. Als directeur (met Van Dalsum) van het Amsterdamsch Tooneelgezelschap (ATG) (1947-1953) regisseerde Defresne o.a. Koning Lear (1947) en Richard III (1948), en een door hemzelf geschreven zinnespel bij het regeringsjubileum 1948 Anno Christi.

Na de opheffing van het ATG (1953) was Defresne enkele jaren verbonden als regisseur en artistiek leider aan De Toneelvereniging. Hij trok zich in 1956 terug, schreef opnieuw novellen en zijn laatste toneelstuk. Het eeuwige toeval? (1958), een mysteriespel als thriller, dat wel in Duitsland, maar niet in Nederland werd gespeeld, evenmin als zijn televisiespelen. Defresne bleef actief betrokken bij de reorganisatie van het toneel, en bevorderde het tot stand komen van een leerstoel in de dramatische kunst. In een reeks artikelen, kort voor zijn dood, Het toneel tussen waarheid en schoonheid (1964) formuleerde hij nog eens zijn artistieke oredo. Volgens Defresne zal de toneelkunstenaar moeten kiezen tussen het toneel als doel en het toneel als middel. Voor hem en Van Dalsum was 'het wezen van het toneel krachtens zijn door het Eeuwige Mysterie opgelegde taak in de allereerste plaats het dienen van de Waarheid'. Hij overleed plotseling, na een hartaanval, op 2 april 1961. Een jaarlijkse prijs, door de Nederlandse vereniging van toneelkunstenaars uitgeloofd voor de beste regieprestatie, werd naar hem genoemd: de Defresne-prijs.

A: Manuscripten, brieven, regieboeken, dossiers, archieven van toneelgezelschappen in Het Theatermuseum te Amsterdam.

P: Bibliografie in het hieronder genoemde Jaarboek . . .en W.Ph. Vos, De toneelkunstenaar August Defresne ....

L: Fred. [= Ferd.] Sterneberg, in Kroniek van Kunst en Kultuur 21 (1961) 3 (,) 3-7; W.Ph. Pos, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1962-1963. Levensberichten 91-93; idem. De toneelkunstenaar August Defresne, toneelschrijver, regisseur, toneelleider (Amsterdam, 1971). Proefschrift Amsterdam.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 340.

Ben Albach


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 1 (Den Haag 1979)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013